essentie over tijd: het is ‘een tijdzang, een lied van eeuwen’. In deze tijdzang is het de jongen die de vader leidt. Het perspectief van het kind wekt de verwondering, de verrukking, de sprakeloosheid: ‘de zoon leert de vader hoe hij moet zijn: klein’ (p.8). Deze variante op het adagio van Wordsworth, ‘the child is father of the man’ keert ook verder in het gedicht gepasticheerd terug, waar wordt verteld hoe treinen de tonnen klei vervoerden waarin ‘het geheim der beesten’ zat. Die treinen zijn uit oeroud erts maar in vergelijking met de iguanodons zijn het borelingen, en ‘De boreling is sterker dan het beest’ (p. 43). Het bewonderende perspectief van de jongen, zo ‘leert’ ons het gedicht, overwint en brengt het dode tot leven; maar ook deze ogen en dromen vergaan; ze ‘ontsnappen’ even in de lucht en verdwijnen.
In Plattegronden treedt een totaal andere, minder vervoerde en breeduit belerende, meer constaterende, kort en afstandelijk registrerende dichter naar voren, die zich bovendien nu ook van een zeer strenge, door een strak rijmschema beheerste vorm blijkt te kunnen bedienen.
Van Istendael zelf heeft er in verscheidene interviews al op gewezen dat hij de vorm van De iguanodons niet te strak wilde: de vorm moest onopvallend zijn, moest er tijdeloos uitzien zoals die skeletten, vandaar geen opdringerig eindrijm, wel wat binnenrijmen en stafrijmen. Het ritme was ‘wat Buddingh ingebakken in het Nederlands noemde’, namelijk dat van de jambische vijfvoet.
Plattegronden opent met een cyclus over Ensor die geheel geschreven is in dubbele kwatrijnen en volgens een strak rijmschema: het eerste vers rijmt telkens met het vijfde, het tweede met het zesde enz. In een interview met Piet de Moor in de Poëziekrant van januarifebruari 1987 (jg. 11 nr. 1), stipte Van Istendael aan dat hij verschillende redenen had om zich dat strenge rijmschema op te leggen: ‘Het helpt mezelf om niet al te weelderig te gaan schrijven’. Verder wou hij het rijmschema naar zijn eigen hand zetten: hij heeft het ‘opengespalkt’ om de twee kwatrijnen ‘bij elkaar te houden’, een werkwijze die geïnspireerd is door Ensor zelf. Ook Ensor gebruikte de schilderkunstige vorm, de traditie, om ze naar eigen hand te zetten, om de grenzen erin te verleggen. Niet alleen Ensor zal hierbij een rol hebben gespeeld maar ook Van Istendaels vriend Benno Barnard, die zelf het dubbele kwatrijn - weliswaar zonder strak rijmschema - hanteerde in Klein Rozendaal, een bundel die tegelijk met De iguanodons is verschenen en ook samen hiermee aan de pers werd gepresenteerd. Barnard heeft, zoals Van Istendael zelf meedeelde, zeer geholpen bij de nieuwe bundel door ‘mee te wieden’.
Van de drie cyclussen die de bundel Plattegronden omvat, is de genoemde reeks Ensorgedichten ongetwijfeld de meest gave en verrassende. En dit niet alleen door zijn sobere, ‘gecensureerde’ vormgeving waardoor ook de taal zelf eenvoudiger is geworden. De cyclus brengt, in dertien gedichten, een trefzekere evocatie van de persoon en het werk van de schilder, gesteund op lectuur en vooral op eigen indringende observatie. De schilder zelf wordt hier metaforisch vereenzelvigd met het kijken, met zijn onrustige, grijnzende blik, maar tevens met de bewegende grootheid van de zee en met de fraaie, versteende gevels van de stad, zijn geboortestad Oostende. Zijn ogen zijn grijsgroen, zijn blik is hard, zijn kijken is ‘als water, wisselend, verward/en even moordend, snel’ (p. 11).
De cyclus heeft een duidelijke compositie. Eerst wordt het ‘zwarte’ silhouet van de schilder in scherpe contouren vastgelegd. De taal is geserreerd en suggestief door weglatingen maar evenzeer door herhalingen van typerende details (het spetterende wit, het licht, de kleur, de zwart-wit-tegenstelling, de rusteloosheid). Daarna wordt de sfeer van de stad opgeroe-