centrum (KADOC) zijn laatste jaarboek.
In de eerste bijdrage vraagt Lode Wils (pp. 15-40) zich af hoe het komt, dat de christelijke arbeidersbeweging in Vlaanderen beduidend sterker is dan in Wallonië. Teruggaand tot de voorgeschiedenis der jaren 1860, wijst hij op een eigenlijk pas omstreeks 1968 overwonnen tegenstelling tussen een Vlaamsgezinde christelijke arbeidersbeweging en een socialistische, die de Vlaamse Beweging afwees. Uit een verbinding van de Vlaams-democratische stroming met de religieuze sociale organisatie ontstond in de jaren 1880-1895 de christendemocratie en vervolgens de christelijke arbeidersbeweging. Anders dan in Wallonië versterkten in Vlaanderen politiek nationalisme (i.c. Vlaamse Beweging) en christelijke arbeidersbeweging elkaar over en weer.
In de volgende bijdrage graaft Jan De Maeyer aan de wortels van ons verzuild bestel (pp. 41-103). De Antisocialistische Werkliedenbond, waarover hij schrijft, werd in 1890 te Gent gesticht en was een federatie van traditionele katholieke volksverenigingen en de in 1886 opgerichte Algemene Bond van Werklieden en Burgers. In de schoot van deze laatste ontstond aan het eind van hetzelfde jaar de Antisocialistische Katoenbewerkersbond Recht en Plicht, waarvan de stichting traditioneel als de start van de christelijke arbeidersbeweging wordt beschouwd. De Maeyer toont evenwel aan dat de Katoenbewerkersbond niet christelijk was in de* betekenis die de pauselijke encycliek Rerum Novarum (1891) aan dit woord toekende. Pas na de inlijving van de Katoenbewerkersbond en andere antisocialistische vakverenigingen in de Antisocialistische Werkliedenbond kregen zij een christelijk karakter. De ultramontaanse aristocraat Arthur Verhaegen heeft daar in niet geringe mate aan bijgedragen. Via het eigen dagblad Het Volk (1891) werd een groot antisocialistisch offensief gevoerd. Het resultaat? In 1913 telden de christelijke vakverenigingen in Gent 4.646 leden, ongeveer een derde van het aantal bij de socialistische vakbeweging aangesloten leden.
Jozef Mampuys wijdt twee bijdragen aan nauw verwante onderwerpen: pater Rutten (pp. 105-135) en ‘zijd’ Algemeen Secretariaat der Christelijke Beroepsverenigingen (pp. 137-202). De dominicaan Georges Ceslas Rutten (1875-1952) voerde, niet alleen bij de arbeiders maar ook bij de burgerij, een onophoudelijke propaganda voor de christelijke vakbeweging. Samen met René Debruyne bezorgde Rutten de christelijke vakbeweging in nauwelijks tien jaar een behoorlijke infrastructuur. In 1904 werd het Algemeen Secretariaat der Christelijke Beroepsverenigingen opgericht met een sterk propagandistische doelstelling. Het resultaat was een voortdurend groeiende aanhang: van minder dan 10.000 christelijke vakbondsleden in België rond de eeuwwisseling tot iets meer dan 120.000 vóór de Eerste Wereldoorlog. Min of meer in de schoot van het Algemeen Secretariaat, dat de facto de leiding voerde over de christelijke arbeidersbeweging, werd in 1912 een nationale confederatie van christelijke vakverenigingen opgericht: het Algemeen Christelijk Vakverbond (ACV).
Naast het ACV werd in 1921 het Algemeen Christelijk Werkersverbond (ACW) gesticht. Behartigde het ACV vooral de professionele aspecten van het ‘arbeidersvraagstuk’, het ACW stelde zich zowel de sociaal-culturele als de politieke ontvoogding van de arbeiders ten doel. Naast de vakbeweging omhelsde de christelijke arbeidersbeweging nu ook het systeem van de standsorganisatie. Emmanuel Gerard beschrijft de controverse die ontstond tussen het ACW en de conservatieve katholieken (pp. 203-260). Deze strijd om de sociale instellingen woedde vooral in Brussel en Wallonië, waar de conservatieven nog veel sociale organisaties in handen hadden. In wezen ging het om de vraag of de christelijke arbeidersbeweging, vertegenwoordigd door het ACW, het recht had aan politiek te doen.
Onmiddellijk na de Tweede Wereldoorlog werd het ACW hervormd tot een coördinerend orgaan. De eigen politieke activiteit werd sterk gereduceerd ten gunste van de in 1945 opgerichte Christelijke Volkspartij (CVP). Antoon Osaer (pp. 261-311) en Jozef Smits (pp. 313-357) bespreken deze hervormingen, die nog steeds bepalend zijn voor de organisatievorm en de politieke opstelling van de christelijke arbeidersbeweging in België.
Het jaarboek levert een geslaagde bijdrage tot de geschiedenis van de katholieke arbeidersbeweging in België. Jammer genoeg wordt voorbijgegaan aan wat tijdens de beide wereldoorlogen gebeurde. Zo komt dein 1941 opgerichte Katholieke Werkliedenbond nauwelijks aan bod. De meeste aandacht gaat uit naar het centraal bestuursniveau. Hoe de arbeidersbeweging lokaal werd uitgebouwd en hoe zij door de arbeiders werd ervaren, vormt ongetwijfeld voldoende stof voor een volgende KADOC-publikatie.
Paul Soetaert
emmanuel gerard en jozef mampuys (red.), Voor Kerk en Werk. Opstellen over de geschiedenis van de christelijke arbeidersbeweging 1886-1986, KADOC jaarboek 1985, Universitaire Pers Leuven, 1986, 368 p.