Ons Erfdeel. Jaargang 30
(1987)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 458]
| |
VLaamse bewegingIndividuele tweetaligheid in een stedelijke omgevingIn tweetalige landen, of delen daarvan, is de situatie meestal zo, dat op grond van allerlei extralinguïstische factoren, één van beide talen meer sociaal prestige geniet dan de andere. De attitudes tegenover individuele tweetaligheid zijn meestal een weerspiegeling van die situatie: de sprekers van de prestigetaal vinden het veelal niet de moeite waard de andere taal te leren of te gebruiken. De sprekers van de minder prestigieuze taal daarentegen zijn enerzijds vaak gedwongen de andere taal te leren en te gebruiken, maar beseffen anderzijds ook dat tweetaligheid vaak een stadium kan zijn in het sociale proces van language shift, d.w.z. van het ‘overlopen naar het andere kamp’. Door dit mechanisme kan ofwel het tweetalige karakter van het land in kwestie in gevaar worden gebracht of kunnen bepaalde gebiedsdelen van het ene taalgebied naar het andere overgaan. Een soortgelijk mechanisme heeft zeker een tijd lang in België gespeeld en speelt tot op zekere hoogte nog in Brussel (De Vriendt-Willemyns 1987). Veranderingen in de economische en politieke krachtsverhoudingen tussen gebiedsdelen (c.q. taalgebieden) kunnen echter het prestige van de talen in kwestie veranderen en zodoende ook de attitudes t.a.v. individuele tweetaligheid wijzigen. Dat is wat zich in België in het algemeen en in Brussel in het bijzonder op dit moment aan het afspelen is (Van de Craen-Willemyns 1987). Daarbij moet worden opgemerkt dat de gevolgen van dit min of meer universele mechanisme anders zijn in gebieden met scherp afgebakende taalgebieden (bv. België) als in gebieden waar leden van verschillende taalgroepen zonder geografische afbakening door elkaar wonen (Willemyns 1985). Dit laatste is vooral in stedelijke gebieden het geval, vandaar de toenemende interesse voor de studie van het zgn. urban bilingualism. Brussel is een goed gedocumenteerd voorbeeld (Witte-Baetens Beardsmore 1987), vooral dank zij de werkzaamheden van het Interdisciplinair Centrum voor de studie van de Brusselse taaltoestand van de V.U.B. Een ander voorbeeld is Montréal, een Canadees stedelijk gebied, dat volledig binnen het officieel Franstalige Québec ligt, maar waar een niet onaanzienlijk deel van de bevolking Engelssprekend is. Het is de bedoeling van onderhavige bijdrage enkele zeer recente tendenzen te bespreken, die zich t.a.v. tweetaligheid in Montréal aftekenen, ook en vooral omdat dergelijke beschrijvingen helpen bij het ontwerpen van een min of meer universeel onderzoekspatroon van urban bilingualismGa naar eind(1). Tot ongeveer 1960, de periode van de révolution tranquille (Hasquin 1984), was het Engels in Québec weliswaar de taal van de minderheid van de bevolking, maar wel die van de sociaaleconomische toplaag, en dus van het industriële leven. De gebruikelijke gevolgen t.a.v. language shift (d.w.z. dat Franstaligen op grond van het streven naar sociale promotie via een periode van tweetaligheid uiteindelijk in het Engelse kamp terecht komen) waren in heel Québec, maar vooral in het vanouds tweetalige Montréal merkbaar. Plaatsgebrek laat mij niet toe uit te weiden over de manier waarop de Franstaligen daar uiteindelijk tegen gereageerd hebben, maar het voorlopige hoogtepunt van die strijd was de goedkeuring, door het provinciale parlement van Québec, van de zgn. Loi 101Ga naar eind(2), die o.m. maatregelen bevat - ter bevordering van de verfransing van het bedrijfsleven, - om te verhinderen dat niet-Engelstaligen (zowel autochtone Franstaligen als anderstalige immigranten) hun kinderen naar Engelse scholen zouden sturen), - om het Franstalig karakter van het gebied naar buiten toe te | |
[pagina 459]
| |
afficheren (verbod van ééntalig Engelse reclameborden; officiële aanduidingen ééntalig Frans enz.). Om enerzijds de naleving van dit alles toe te laten en anderzijds logistieke steun te geven opdat het Frans werkelijk de rol zou kunnen spelen die de taal door de Loi 101 was toegedacht, werd een zeer aanzienlijke ‘linguïstische administratie’ in het leven geroepen, c.q. uitgebouwd (b.v. Office de la langue française, Conseil de la langue francaise enz.). Het precies evalueren van de resultaten van de na 1960 gevolgde politiek is natuurlijk nog niet mogelijk, maar één ding staat vast, nl. dat de zelfverzekerdheid van de Franstaligen in Québec geweldig toenam. De consequenties t.a.v. de individuele tweetaligheid, die hier nu worden besproken, liggen daarom ook vooral op het psycholinguïstische vlak. Vooral dat deel van de Chartre de la langue française (= Loi 101), dat de (gedeeltelijke) verfransing van het bedrijfsleven tot gevolg had, oefende kennelijk een grote psychologische invloed uit. Omdat het onmogelijk gewaande leek waar te zullen worden (de - althans uiterlijke - verfransing van een aspect van het maatschappelijke leven, dat altijd een oninneembaar Engels bastion leek te zijn) groeide het geloof van de Franstaligen in Québec dermate, dat in korte tijd een soort zorgeloosheid leek te zijn ontstaan, een gevoel dat niets meer verkeerd kon lopen. Maar, in taalkwesties is er kennelijk geen ‘irréversibilité des situations’ (Lalande 1987, 13). Koppen als ‘Unilinguisme anglophone: un retour en force à Montréal’ (Québec frantais, dec. 1986) bewijzen dat sommige Franstaligen althans zich weer ongerust beginnen te maken. Wat is er dan gebeurd dat zoiets kan verklaren? De verkiezingsnederlaag in 1985 van de nationalistische Parti Québecois, die jarenlang o.l.v. René Léveque Québec had
Les drolts linguistiques fondamentaux
bestuurd, was een eerste teken aan de wand. De nieuwe, liberale premier Bourassa (die voor de PQ-periode die functie al had bekleed) hoopte allicht wat minder met het taalprobleem geconfronteerd te worden en leek er (daarom?) niet op voorbereid toen, n.a.v. een schijnbaar minder belangrijk feit, de taalpassies weer oplaaiden. Art. 58 van wet 101 bepaalt dat ook de privéteksten op aanplakbiljetten in Québec Franstalig moeten zijn. Tegen dat onderdeel van de wet werd bij de Court d'Appel beroep aangetekend. Wachtend op het verdict van dit hof werd intussen geen werk meer gemaakt van de toepassing van het bewuste artikel en omdat het hof meer dan een jaar nodig had voor een uitspraakGa naar eind(3), namen de tweetalige en zelfs ééntalig Engelse teksten op de aanplakbiljetten in Montréal in korte tijd weer flink in aantal toe (cf. Le Soleil dd 4/10/86: ‘Affichage: retour au bilinguisme’). Bourassa's weifelende houding wordt hem door velen niet in dank afgenomen: ‘depuis un an il y a eu trop de tergiversations, d'erreurs de jugements, d'improvisation’ vindt de al genoemde Lalande (1987, 16) en Michel Roy schrijft in een hoofdartikel van La Presse (20 december 1986): ‘L'apparente indécision (de Bourassa) et l'intention qu'on lui prête d'assouplir la Charte (...) ont rallumé les braises de nos anciens débats sur la langue’. Sommigen leggen de schuld niet alleen bij de regering, maar klagen ‘l'esprit de tolérance et une certaine lassitude des francophones québecois’ aan (Balthazar 1986) en voorzien sombere tijden voor Franstalig Montréal: ‘l'unilinguisme anglophone qui se repand sans faire trop de bruit à Montréal, voila le fléau qui menace de nous ramener a la case départ de zoute l'évolution linguistique des dernières années’ (ib). Hoe de situatie nu is, wordt misschien het beste samengevat in het hoofdartikel van La Presse van 20/12/86 waarin Lysiane Gagnan schrijft: ‘Cette automne, l'inquiétude et l'agressivité sont remontées a la surface, peut-être pas avec ce degré de fébrilité qu'on a connu jadis, mais il reste qu'on a frôlé la crise, et que si le gouvernement Bourassa avait persisté dans ses intuitions - du reste assez confuses - il risquait d'en subir les contrecoups, tout en replongeant Montréal dans son plus sombre passé’. Eén ding is duidelijk: met de tweetaligheid weet men, ondanks een heel lange ervaring, nog altijd geen raad. Voor de Engelssprekenden is de zaak allicht het simpelste: vanuit hun machts- en meerderheidspositie in het land hebben zij geen boodschap aan tweetaligheid. Officiële tweetaligheid werd schoorvoetend gedoogd, individuele tweetaligheid komt er slechts wanneer men er echt toe gedwongen wordt, zoals het voorbeeld van Québec aantoont. Veel boeiender is echter de vrij | |
[pagina 460]
| |
schizofrene attitude van de Franssprekende Canadezen t.a.v. bilinguïsme. Op het nationale vlak, waar ze in een minderheidspositie verkeren, wordt tweetaligheid opgeëist. In de provincie Québec, waar Franssprekenden een meerderheid van 80% hebben maar zich, vooral in Montréal, nog altijd in hun taalcomfort bedreigd voelen door de prestigetaal die het Engels is, is hun attitude veel dubbelzinniger. Op grond van het feit dat het Frans de officiële taal van Québec is, kan individuele tweetaligheid in de provincie uiteraard worden afgewezen, en sommigen doen dat ook. Dat verandert echter niets aan het probleem dat binnen Canada (én de rest van Engelssprekend Noord-Amerika) het Engels ook voor Franstaligen een nuttige, zoniet een noodzakelijke taal is. De frustratie van vele Franssprekenden, die met lede ogen zien hoe voor de Engelssprekenden zo'n supplementaire taalinspanning veelal onnodig is (ook in Québec kan en mag iedereen zich op legale wijze in het Engels tot de overheid richten in de wetenschap dat hij in diezelfde taal geholpen wordt) verandert natuurlijk geenszins de basisgegevens van het probleem. Volgens hen is het fundamentele probleem ‘cette résistance tenace, farouche, parfois obstinée de plusieurs unilingues anglophones á apprendre et à utiliser la langue française’ (Balthazar 1986). Dat velen menen de situatie slechts te kunnen rechtzetten door de Franstaligen van tweetaligheid af te houden en hen zelfs min of meer in de onmogelijkheid te brengen het te worden is een, ook in onze contreien wel meer gehoord argument: ‘L'enseignement de l'anglais au primaire; un cheval de Troie’ vindt André Gaulin in Québec Français (dec. 1986), die overigens van mening is dat de leerlingen slechts in de laatste twee jaar van het middelbaar onderwijs met het Engels geconfronteerd hoeven te worden. Dat zou bovendien tijd vrijmaken voor werkelijk nuttige dingen, zegt hij, zoals... het leren van Spaans! Overigens vindt hij dat het aanleren van een vreemde taal echt niet veel tijd in beslag hoeft te nemen en zelfs niet eens op school hoeft te gebeuren: ‘l'enseignement de l'anglais ne devrait d'ailleurs pas être obligatoire puisque plusieurs des nôtres apprennent cette langue utile ailleurs qu'à l'école’ (ib.). Hoewel niet alle standpunten (gelukkig) zo extreem zijn, blijft menig Franssprekende individuele tweetaligheid als een voortdurend gevaar voor verengelsing beschouwen, wat een tweetalige inwoner van Montréal (met Engels als hoofdtaal) in een ingezonden brief in La Presse (8 januari 1987) de vraag ontlokt: ‘mais est-il raisonnable de s'attendre à ce que nous acceptions l'interdiction du bilinguisme?’. De studie van urban bilingualism in verschillende steden kan helpen een antwoord op die vraag te vinden. Wat Montréal betreft, zijn er echter duidelijke aanwijzingen dat de onderlinge beïnvloeding van beide talen niet uitsluitend éénrichtingsverkeer blijft. Anglicismen in het Frans van Québec zijn allang bekend en geattesteerd. Uit een artikel van Oakland Ross in de Montréalse krant Globe and Mail blijkt dat er ook flink wat gallicismen opduiken in het Engels van Québec. Dat maakt er misschien de taak van taalleraren aan beide kanten niet lichter op, maar voor de sociolinguïst is dit in elk geval een boeiende ontwikkeling. Een dergelijk teken van wederzijdse beïnvloeding wijst er, meer dan arresten i.v.m. taalwetgeving op, dat ook in een tweetalige stad mensen met elkaar blijven leven! Roland Willemyns | |
[pagina 461]
| |
Bibliografie:balthazar, l. (1986), L'unilinguisme anglophone: un retour en force à Montréal. In Québec français, dec. 1986, p. 6. craen, p. van de & r. willemyns, (1987), The Standardization of Dutch in Flanders. In The International Journal of the Sociology of Language (ter perse). hasquin, h. (1984), La revolution tranquille au Québec: illusion ou réalité? In Les Grands Voisins, Bruxelles: Editions de l'université de Bruxelles, pp. 11-25. lalande, g. (1987), Loi 101: la carotte ou le baton? In Actualité, feb. 1987, pp. 1316. vriendt, s. de & r. willemyns (1987), Linguistic Research on Brussels. In WitteBaetens Beardsmore, pp. 195-231. willemyns, r. (1985), Standaardtaalontwikkeling in perifere gebieden: Vlaanderen en Québec. In Ons Erfdeel 28, pp. 409-417. witte, e. & h. baetens beardsmore, (eds), The Interdisciplinary Study of Urban Bilingualism in Brussels. ClevedonPhiladelphia: Multilingual Matters. |
|