behoefte. De bijna chaotische wildgroei van cursussen en cursusjes Nederlands al of niet binnen het kader van de basiseducatie of het reguliere onderwijs, maakt dat er op dit ogenblik weliswaar een ruim aanbod aan voorzieningen voorhanden is, maar dat niemand een gestructureerd overzicht heeft van die voorzieningen.
Met zijn systematische onderzoeksaanpak tracht Verhallen dit manco te verhelpen. Uitgaande van een duidelijk beschrijvingsschema waarin aandacht is voor het profiel van de cursussen, de plaatsen waar de lessen kunnen worden gevolgd, de cursusduur, de doelgroep, het niveau en het rendement bespreekt hij achtereenvolgens drie hoofdgroepen educatieve activiteiten: 1. Activiteiten gericht op instroom in voortgezet en hoger (dag)onderwijs; 2. Beroepsvoorbereidende educatieve voorzieningen; 3. Algemene en categoriale educatieve voorzieningen voor volwassenen.
Daarbinnen komen 24 verschillende sectoren van het onderwijs en volwasseneneducatie aan de orde. Door de aanvulling met een grote hoeveelheid literatuur-bronnen krijgt de lezer een handig systematisch naslagwerk, waarmee hij snel de nodige informatie betreffende bestaande studievoorzieningen kan verkrijgen. In dat opzicht is dit inventarisatiewerk erg nuttig en bovendien voorbeeldig van aanpak. Dat praktische nut wordt nog verhoogd door het tweede deel, dat verslag doet van een onderzoek naar de eisen die men bij overheidsinstellingen en bedrijven stelt aan de taalvaardigheid van anderstalige werknemers. Dat daarbij ook enkele typische bedrijfsopleidingen en werkinpassingsprojecten worden beschreven is vanzelfsprekend. In dat opzicht is de Voorzet van Verhallen dan ook een goed geïnformeerd overzichtswerk.
Anders wordt het wanneer de auteur zijn pen waagt aan knelpunten en problemen die in het veld ‘Nederlands als tweede taal’ nog hangende zijn. Daar blijkt hij plotseling de steun van de deugdelijke onderzoeksopzet kwijt en dan blijkt hij plotseling ook veel minder goed geïnformeerd. Het natte-vingerwerk dat in deze slotbladzijden gepresenteerd wordt, is mager, slecht doordacht, slecht gedocumenteerd en daardoor vaak misleidend. Ten bewijze daarvan zou ik kunnen ingaan op de schrale behandeling van het kernbegrip ‘sociale redzaamheid’ (p. 206-207), maar ik zal mij beperken tot het hoofdstukje ‘Certificaten Nederlands als Tweede Taal’ (p. 215-219). Zo staat er (p. 217) dat er ‘sinds 1977 vanuit de universiteit van Leuven de mogelijkheid geboden wordt om deel te nemen aan examens ter verkrijging van het Certificaat Nederlands als vreemde taal’. Dat is dus niet zo. Het Certificaat Nederlands is een examen dat is ingesteld door het Nederlandse Ministerie van O.&W. en het Belgische Ministerie van Nationale Opvoeding en Nederlandse Cultuur. Sinds 1985 ressorteert het Certificaat onder de Nederlandse Taalunie die een intergouvernementale organisatie is en in dit opzicht niets met de K.U. Leuven te maken heeft. Wel wordt het examen geconstrueerd en gecorrigeerd in Louvain-la-Neuve (niet in Leuven!), maar de toegekende certificaten zijn Certificaten van de Nederlandse Taalunie, de enige instantie die bij verdrag (Art. 4.e.) tot doel heeft het ‘gemeenschappelijk bepalen van de toetsstenen voor het behalen van het ‘Getuigschrift Nederlands als Vreemde Taal’. Het is derhalve feitelijk onjuist om het Certificaat Nederlands het Leuvense certificaat te noemen. Na Montens en Sciarone, blijft Verhallen deze onjuistheid verder verspreiden.
Met betrekking tot de niveauvergelijking van het Certificate of English, het Duitse Zertifikat en het Certificaat van de Taalunie stelt Verhallen vast dat het First Certificate en het Zertifikat Deutsch als Fremdsprache vergelijkbaar zijn met het Certificaat Basiskennis en dat de hogere niveaus van het Duitse en het Engelse Certificaat vergelijkbaar zijn met het Uitgebreide Niveau van het Taaluniecertificaat. Maar, het Certificaat Nederlands heeft bovendien nog een Elementaire niveau. Dat is voor hem de aanleiding voor de absurde en onlogische conclusie dat het Certificaat Nederlands dus geen geschikt evaluatiemiddel kan zijn. De redenering is dan waarschijnlijk: aangezien het meer heeft dan de andere certificaten is het niet goed!
Volkomen onjuist is ook de constatering dat het Taaluniecertificaat een steeds groeiende groep deelnemers voor het te lage niveau heeft. Dat de groei van het Taaluniecertificaat in de deelnemers voor Elementaire Kennis en Basiskennis zit en dat het aantal certificaten voor Uitgebreide Kennis zelfs gedaald is, is een even onjuiste constatering. Tenzij in de Amsterdamse rekenkunde een stijging met een derde (1984-1985) of een stijging met een vijfde (1985-1986) als een daling wordt beschouwd! Verhallen had kunnen weten dat ‘De ontwikkeling is dat Elementaire Kennis terrein verliest t.o.v. Basiskennis en Uitgebreide Kennis, en dat al vanaf 1984 Basiskennis en Uitgebreide Kennis meer dan de helft van het totaal aantal examens uitmaken’ (Beheydt 1986, Voorzet nr. 7).
Verhallen heeft Montens en Sciarone gelezen, heeft niet de moeite genomen om contact op te nemen met het Certificaat Nederlands als Vreemde Taal en schrijft derhalve feitelijke onjuistheden en halve waarheden. Wat is daar tegen te doen?
Ludo Beheydt
(U.C.L. - Certificaat Nederlands)
simon verhallen, Lessen Nederlands voor anderstalige volwassenen in Nederland, Nederlandse Taalunie. Voorzetten 9, 's-Gravenhage, Stichting Bibliographia Neerlandica, 1987, 238 p.