teel haar beleid uit. In verband daarmee is een werkgroep opgericht die het concept van een beleidsnota moet opstellen dat aan het Comité van Ministers kan worden voorgelegd. De Wandel vroeg zich in dit verband af of alle krachten moeten worden gericht op uitbreiding van het aantal docenten, of dat ze op een beperkt aantal punten moeten worden toegespitst. De Wandel koos duidelijk voor het laatste en gaf daarbij prioriteit aan Duitsland en Frankrijk. De Algemeen Secretaris besloot zijn toespraak met de vraag om de werkgroep met adviezen bij te staan.
Na deze uiteenzetting volgden nog enkele referaten: Prof. dr. Jan de Vries sprak over de cursus ‘Dutch Studies’ die aan de universiteiten van Leiden wordt georganiseerd; Dr. M.C. van den Toorn gaf een overzicht van de kritiek op de Algemene Nederlandse Spraakkunst (ANS); F. Htifmann hield een inleiding over ‘De Fachvereinigung Niederlandisch’ en tenslotte kwam die dag ook J.P. Gaillez aan het woord, die met veel enthousiasme sprak over de talentreinen in België en de cursussen Nederlands op de RTBF. Daags daarna volgden er lezingen van Drs. M.C. Westermann (Tilburg) over ‘Werken met videomateriaal in de cursussen Nederlands voor anderstaligen’ en een inleiding van Prof. dr. J.J. Oversteegen (Utrecht) over ‘Gewijzigde opvattingen over literatuur’. Mij ontgaat wel eens de zin van dit soort lezingen op zo'n bijeenkomst die toch vooral op de praktijk gericht zou moeten zijn.
Dat er wel degelijk grote behoefte is aan overleg, bleek uit de discussie die het laatste uur plaatsvond. Prof. dr. H. Vekeman (Keulen) bepleitte dat de Neerlandici in Duitsland toch een gezamenlijk standpunt zouden moeten formuleren, met het oog op het door de Taalunie uit te stippelen beleid. Na een lange discussie werd besloten een werkgroep op te richten.
Als men als buitenstaander deze vergadering bijwoont, springen een aantal problemen in het oog. Vooral het absolute gebrek aan onderlinge samenwerking en coordinatie is opvallend. Ieder docentschap is op zichzelf bezig. Een ander probleem is het contact met het moederland. Er zijn nog steeds verschillende instellingen die zich met de docentschappen bezighouden: het ministerie van WVC, het Vlaamse ministerie van Nederlandse cultuur, de Taalunie, enz. Zo vallen bijvoorbeeld de zomercursussen in Breukelen en Diepenbeek onder de respectievelijke ministeries. Hetzelfde geldt voor het onderwijs Nederlands aan middelbare scholen en basisscholen. Het is voor de docenten zeker niet makkelijk om er achter te komen wie voor wat bevoegd is. Als eventuele oplossing zou men alle bij de nationale ministeries berustende bevoegdheden betreffende het onderwijs Nederlands in het buitenland naar de Taalunie kunnen overhevelen.
Er zijn ook positieve berichten te melden. In Berlijn komt een nieuwe plaats voor een gewoon hoogleraar Moderne Nederlandse Letterkunde. Prof. Bulhof (Oldenburg) kon ook melden dat er plannen bestaan om het personeelskader van de leerstoel Nederlands in Oldenburg uit te breiden.
De Neerlandici in Duitsland zijn van essentieel belang voor de bekendmaking van onze cultuur in Duitsland. Zij moeten dan ook een voorkeursbehandeling krijgen in ons buitenlands cultureel beleid.
Dirk van Assche