Nederlandse taal- en cultuurpolitiek
Nederlandse taal en cultuur in het buitenland
Receptie van de Portugese Max Havelaar
In de herfst van 1975 schreef D.A. Goncalves de inleiding bij zijn vertaling van Multatuli's Max Havelaar en in de lente van 1976 had Livraria Civilizaçao, Porto, het boek klaar voor de verkoop. De Portugese Max Havelaar is dus bijna zo oud als de Portugese revolutie. Als we beide in één adem noemen, dan is dit niet als blikvanger bedoeld, maar omdat er wel degelijk een verband bestaat. In 1974 was er immers een einde gekomen aan een rechtse dictatuur die bijna een halve eeuw geduurd had. Men hoopte dat de revolutie het begin van een rechtvaardiger samenleving zou worden, zonder onderdrukking, discriminatie of uitbuiting. Een paar onmiddellijke gevolgen waren het opheffen van de censuur en het loslaten van de kolonies. Men moet gedacht hebben dat deze constellatie gunstig was voor een boek als Max Havelaar. Op het eerste gezicht was dat ook zo, bij nadere beschouwing toch weer niet.
Waarom trok dit werk in 1860 in Nederland sterk de aandacht? Het polemisch onderwerp was actueel en nationaal belangrijk. De structuur was zeer origineel en het taalgebruik, althans in het prozagedeelte, verrassend modern. Bovendien verscheen er toen op de Nederlandse boekenmarkt niet veel bijzonders, zodat het werk de volle aandacht van lezers en critici kon krijgen.
Bijna al deze factoren vielen weg bij de Portugese Max Havelaar. Door het verdwijnen van de censuur werden plots alle sluizen opengezet. De markt werd overspoeld door publikaties: nationale die tevoren geen kans gekregen hadden, buitenlandse die niet over de grens gemogen hadden, plus alles wat op het ogenblik zelf geschreven werd. Niemand kon dat assimileren. In die context maakte een vertaling van een hier praktisch onbekend auteur van een nagenoeg onbekende literatuur weinig kans. Het boek had al een grote revelatie moeten zijn om in die vloed niet ten onder te gaan. En dat was het niet voor de potentiële Portugese lezer van nu. De inhoud is historisch geworden en een echt antikoloniaal boek is Max Havelaar trouwens nooit geweest. Literair komt het ook niet meer zo nieuw over. De lezer denkt spontaan aan Pessoa en Eca de Queiros, twee groten uit de nationale literatuur. Aan de dichter Pessoa (1888-1935) vanwege het zich opsplitsen in verschillende persoonlijkheden, voor wie hij een eigen levensloop, wereldbeschouwing en stijl bedacht had. (De Nederlandstalige lezer kent hem misschien door de mooie vertalingen van A. Willemsen en de voordrachten van L. Vermeiren). Aan de romancier Eça (1845-1900) vanwege het ongenadig hekelen van typisch Portugese figuren en milieus. De vertaler zelf vergelijkt Droogstoppel met de graaf van Abranhos. Terecht: we vinden er dezelfde sluwheid, geborneerdheid, schijnheiligheid, egoïsme, onbetrouwbaarheid en berekening. Voor Goncalves is dit gedeelte van Max Havelaar, het beroeps- en familieleven van Droogstoppel, nog steeds actueel. Hij vindt het jammer dat dit materiaal gebruikt werd als omlijsting van een banaal administratief conflict en niet voor een roman op zichzelf.
Bovendien meent de vertaler dat Douwes Dekker niet bekwaam was de feiten te analyseren en in hun juiste context te zien. Dat Nederland nog bijna een eeuw baas bleef in Indië, was niet ondanks, maar dank zij deze vorm van administratie. In die dichtbevolkte archipel, met autochtonen die zeer vertrouwd waren met het werk dat van hen verwacht werd, moest de kolonisator een pact sluiten met de heersende klasse. Was de Nederlandse overheid te streng opgetreden, dan had dit het verlies van de kolonie tot gevolg gehad. Op dat ogenblik van de geschiedenis zou dit niet tot onafhankelijkheid geleid hebben, maar tot een Engelse bezetting. Volgens Gonçalves is het echte probleem van