Ons Erfdeel. Jaargang 30
(1987)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermdSir Frank Brangwyn.
| |
[pagina 440]
| |
controversieel bleef, werd zijn oeuvre op den duur het toonbeeld van de Britse kunst in het buitenland. Op het einde van de jaren dertig vervaagde zijn roem als kunstenaar en kwam hij in het verdomhoekje terecht. Toen hij in 1956 stierf, was hij volkomen vergeten. De tijd is rijp om de eens wereldvermaarde Frank Brangwyn aan de vergetelheid te ontrukken en om zijn boeiende en veelzijdige persoonlijkheid opnieuw te evalueren in het kader van zijn tijd. Wij beperken ons hierbij in hoofdzaak tot zijn activiteiten als schilder. Frank BrangwynGa naar eind(1) werd in Brugge geboren op 12 mei 1867 als zoon van William Curtis Brangwyn (1839-1907) die er al enkele jaren deel uitmaakte van de Britse kolonie. Naast zijn beroep als architect (b.v. het gemeentehuis van Kruibeke), kerkdecorateur en muurschilder (b.v. enkele fresco's in de H. Bloedkapel te Brugge), leidde vader Brangwyn ook nog een werkplaats waar eigen neogotische creaties en kopieën werden gemaakt naar middeleeuwse tapijten en borduurwerk. Het gezin was spoedig in de Brugse culturele kringen ingeburgerd en telde o.a. Guido Gezelle, Hugo Verriest en James Weale onder zijn kennissen.Ga naar eind(2) In 1875 keerde de familie om financiële redenen naar Londen terug, waar de kleine Frank slechts tot aan zijn twaalfde jaar naar school ging. Al vroeg hielp hij in de werkplaats van zijn vader en ging regelmatig naar musea om te tekenen. In 1882 kreeg de tiener de unieke kans om twee jaar lang te mogen werken in het atelier van de befaamde William Morris (1834-1896). Daar kwam hij in contact met de deels vernieuwende, deels naar de middeleeuwse traditie teruggrijpende ideeën van de Arts and Craftsbeweging. Op zeventienjarige leeftijd verliet hij Morris en huurde , straatarm maar zelfstandig, zijn eerste studio. Daar schilderde hij vooral rivier- en havengezichten en schetste hij studies van zeelui en hun boten. Die passie voor het arme leven langs en op het water strookte volledig met de tijdgeest en is b.v. vergelijkbaar met de thematiek van de toenmalige wereldliteratuur. Brangwyn ontsnapte niet aan de mode van het zogenaamde academisch-officiële ‘salon-naturalisme’ dat op dat ogenblik furore maakte, in tegenstelling tot het impopulaire en avant-gardistische symbolisme en post-impressionisme. De monumentale formaten, het krachtige en frisse plein-airisme, de sociaalsentimentele ondertoon en de monochroom grijze tinten herinneren aan het oeuvre van Jules Bastien-Lepage (1848-1884). Deze kenmerken kan men ook terugvinden op sommige schilderijen van de Haagse en de Antwerpse SchoolGa naar eind(3); de banden met voornoemde Nederlandse schildersbent werden nog versterkt toen Brangwyn later lid werd van de kunstverenigingen Pulchri Studio en Hollandsche Teeken Maatschappij. Vanaf 1885 nam hij deel aan de jaarlijkse tentoonstellingen van de Royal Academy te Londen en zes jaar later kende hij een eerste internationaal succes toen hij een medaille kreeg op het Parijse Salon. Niettegenstaande zijn karige geldmiddelen ondernam de jonge kunstenaar meerdere reizen, grotendeels over zee, eerst naar Britse havensteden en vissersdorpen, later langs de kusten van Afrika, de Middellandse en de Zwarte Zee en Rusland. Hij trok ook naar Spanje en Marokko, bezocht geregeld Frankrijk, Italië en zijn geboorteland België. Deze tochten hadden een diepgaande invloed op zijn thematiek, techniek en palet. De onderwerpen waren minder sociaal geladen maar exotisch, de techniek levendig en uitbundig. De composities waren gebaseerd op talloze spontane schetsen en waterverven. De steeds vlammender en krachtiger kleuren sorteerden door hun juxtapositie een kaleidoscopisch en decoratief effect dat aan Oosterse | |
[pagina 441]
| |
tapijten herinnerde. Ook het opgevoerde spel van sterk zonlicht en slagschaduw droeg bij tot het schitterende en exuberante, wat barokke karakter van zijn stijl. De invloed van zijn reisgezel, de Schotse kolorist Arthur Melville (1855-1904) is hier onmiskenbaar.Ga naar eind(4) Tegelijkertijd schilderde de meester echter ook nog in een soberder trant, die meer aan het werk van James McNeill Whistler (1834-1903) herinnerde. Karakteristiek waren hier de vereenvoudigde, homogene verfmassa's, de afgeronde contouren en het getemperd koloriet.Ga naar eind(5) In 1895 zien we een hoogtepunt in de internationale loopbaan van de Britse kunstenaar. Toen kreeg hij immers de opdracht om muurschilderingen uit te voeren voor de heringerichte galerij L'Art Nouveau van de invloedrijke Parijse kunsthandelaar Siegfried Bing (1838-1905). Bewuste kunsthandel, waar zowel Japanse kunst als voorwerpen in Art Nouveau werden verhandeld, groeide uit tot een onovertroffen internationaal trefpunt van de toenmalige moderne kunst. Frank Brangwyn bevond zich plotseling - zij het kortstondig - aan de top van het kunstgebeuren. Zijn schilderijen, gebrandschilderde ramen, tapijten en juwelen werden er getoond naast werk van kunstenaars als H. Toulouse-Lautrec, A. Rodin, E. Gallé, F. Khnopff, C. Meunier, H. van de Velde en vele anderen. Kort daarna exposeerde hij in talrijke Europese en Amerikaanse steden en werd hij lid van de Wiener Sezession.Ga naar eind(6) Omstreeks de eeuwwisseling brak er voor Brangwyn een periode van officiële bestellingen aan, wat een groeiende materiële welstand met zich meebracht. Brangwyn ontpopte zich als ontwerper en uitvoerder van reusachtige muurdecoraties voor openbare gebouwen, kerken en internationale tentoonstellingen niet alleen in eigen land maar ook in de Verenigde Staten, Canada, Italië en België (b.v. de Wereldtentoonstelling te Gent in 1913).Ga naar eind(7)
‘De Slavenmarkt’ door Frank Brangwyn: een moderne interpretatie van een Vlaams schilderij uit de baroktijd, tempera op doek, 145 × 158 cm, ca 1920, Stedelijke Musea, Brugge.
Als een werkzame ambachtsman of ‘kunstwerkman’ produceerde hij monumentale doeken of mozaïeken met historische, allegorische, religieuze en decoratieve taferelen. Zijn lievelingsthema was echter de uitbeelding van het moderne industriële leven bij de dokken of in de fabrieken. De aan den lijve ondervonden armoede tijdens zijn jeugd had immers een blijvende stempel gedrukt op zijn persoonlijkheid en de warme sympathie voor zijn vroegere lotgenoten kwam steeds duidelijk tot uiting. Deze taferelen verzinnebeelden het heroïsme en edele van de handenarbeid en gaven blijk van een optimistisch geloof in de vooruitgang en de grootheid van het Britse Imperium. We denken hier onvermijdelijk aan het oeuvre van de Belgen Charles de Groux (1825-1870) en Constantin Meunier (1831-1905). Aanvankelijk penseelde Frank Brangwyn deze murals op een narratief-figuratieve, illusionaire wijze, zodat sommige kunstcritici hem zelfs gingen beschouwen als een Brits erfgenaam van de grote Italiaanse muurschilders uit de Renaissance. Zijn gevoel voor de groepering en de houding van de figuren sloeg echter af en toe door naar theatrale overdrijving en decoratief academisme. In een kritiek gebruikte R.N. Roland Holst daarvoor de volgende termen: knaphandigheid, praal, overdaad, technische bluf, enz.Ga naar eind(8) Zijn stijl als muurschilder evolueerde echter langzamerhand naar steeds vlakkere en meer gevulde twee-dimensionale composities. De doeken die hij schilderde voor het Britse parlement met hun weelderige afbeelding van allerhande exotische planten, bloemen, vruchten, dieren en mensen zijn hiervoor zeer typerend. Ze kunnen beschouwd worden als moderne versies van de Vlaamse verduretapijten.Ga naar eind(9) Na de eeuwwisseling schilderde de nu beroemde Brangwyn ook vele kleinere doeken. De impulsieve, driftige penseelstreken werden steeds stoutmoediger; het instinctieve verfgebruik werd steeds grilliger en ingewikkelder. Religieuze onderwerpen | |
[pagina 442]
| |
en stillevens kwamen vaker aan bod. Soms ging hij over tot een louter decoratief pointillisme dat de vormen meer suggereerde dan opbouwde. Nooit is hij evenwel tot zuivere abstractie gekomen. Soms zocht de kunstenaar inspiratie bij de Vlaamse schilderkunst. De compositie van b.v. De Slavenmarkt uit ca. 1920 (ill.) gaat immers terug op het barokke schilderij Hulde aan Pomona: Allegorie van de Vruchtbaarheid door Jacob Jordaens (1593-1678) (Brussel, Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België). Dat hij te rade ging bij de ‘Oude Meesters’ verdedigde hij met de volgende woorden: ‘Art is individuality added to tradition’. We besluiten onze beschouwingen over de schilderkunst van Sir Frank met de woorden van W. Gaunt: ‘He is a Kipling chastened by the Socialism of William Morris and dipping a brush in Jordaens' paint-box’.Ga naar eind(10) Zoals gezegd zijn talrijke aspecten van het werk van Frank Brangwyn hier onbesproken gebleven. Zo vervaardigde hij nog ontelbare tekeningen, etsen, houtsneden en litho's, dikwijls als boek- of tijdschriftillustratie, exlibris, affiche enz. Ook hier zijn er banden met de Lage Landen aan te wijzen. We hoeven b.v. maar te denken aan het Rembrandteske clair-obscur in de etsen, de talrijke Vlaamse stadsgezichten, landschappen en oorlogstaferelen, en de illustratie voor twee boeken van Emile Verhaeren (1855-1916). In minstens één geval is er invloed aan te wijzen op een kunstenaar uit deze streken, namelijk op de Gentenaar Jules de Bruycker (1870-1945), die in het atelier van Brangwyn werkte tijdens de Eerste Wereldoorlog. Maar ook op het veelomvattende gebied van sierkunst en architectuur was Brangwyn ongelooflijk bedrijvig: meubels, tapijten, gebrandschilderde ramen, decoratieve panelen in marketterie, keramiek, juwelen, metalen voorwerpen, lampen, glaswerk, waaiers, straatversieringen, grafstenen en zelfs een (onuitgevoerd) museumgebouw! Als kunstkenner bouwde hij een uitnemende collectie op, met daarin een aantal opmerkelijke beeldhouwwerken, tekeningen en prenten van Vlaamse en Nederlandse meesters. De zeer lange loopbaan en de enorme produktie van de kunstenaar vergemakkelijken de Brangwynstudie zeker niet. Zijn oeuvre is trouwens over heel de wereld verspreid en vaak moeilijk toegankelijk.Ga naar voetnoot(11) Wie diepgaander met Sir Frank Brangwyn wil kennismaken, kan dit doen op de tentoonstelling die tot 4 oktober 1987 plaats heeft in het Brangwynmuseum te Brugge. D. Marechal |
|