Ons Erfdeel. Jaargang 30
(1987)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 434]
| |
‘onhandige zoektocht naar contact’ ingebouwd. Aan het slot wordt de verlangde verbinding met het Oosten ook werkelijk tot stand gebracht: de hoofdfiguur reist naar China en ontmoet er (waarschijnlijk) de schrijfster LiWa, die dan het ouder geworden meisje blijkt te zijn waarmee ze, sedert haar jeugd al, in haar verbeelding en geïnspireerd door een afbeelding op een Chinese vaas, gesprekken had. De ‘oplossing’ als zodanig doet nogal onwerkelijk aan maar ligt in de lijn van het boek, dat een hooggestemde, soms romantisch overtrokken poëtische evocatie brengt van de jeugd en de adolescentiejaren van een meisje. Het gaat wel om een heel bijzonder, bijdehand meisje, dat er van kleins af op gesteld is zelf te beslissen. Ze heet Maria maar zal, als haar dat zo goed uitkomt, zelf haar naam veranderen. Zo noemt ze zich achtereenvolgens Lore, dan Leni (in de oorlogsjaren) en vervolgens Lina (naar haar overleden grootmoeder). Het verhaal wordt in de tegenwoordige tijd verteld vanuit het bewustzijn van het meisje zelf, met kunstig aangebrachte wisselingen van derde naar eerste persoon, om de momenten van directe betrokkenheid te versterken. Daarnaast zijn er ook gecursiveerde fragmenten waarin nieuwsflarden uit het Oosten worden meegedeeld. Deze bij uitstek ‘literaire’ fragmentariseringstechniek is bekend van vroeger werk van Irina van Goeree. Ook hier, evenals in haar vorige roman, De roos van Agapia, wordt dit ‘literaire’ cachet nog extra aangezet door het gebruik van verwijzingen, deze keer naar Maeterlincks Pelléas et Mélisande. De Franse citaten worden telkens ingelast in Alexpassages, d.w.z. in fragmenten waar in het leven van Leni/Lina de jongen Alex opduikt, op wie ze verliefd wordt en die ze ook zelf zal opzoeken als hij bij het verzet gaat en moet onderduiken. Hierbij horen tal van symbolen: als de jongen Alex weg is, voelt
Irina van Goeree (o1924).
het meisje zich beschermd door een ring met een alexandriet; aan deze steen zal de jongen zich later, ook alweer symbolisch, bezeren. De hoofdmomenten uit het leven van het opgroeiende meisje worden heel direct en aangrijpend beschreven. Na een korte inleiding over de eerste schooljaren met de daarin zo belangrijke eerste communie, komt de nadruk te liggen op verdere onuitwisbare ervaringen: het uitbreken van de oorlog met de inkwartiering van de soldaten, de dood van de tante (van wie ze de alexandriet erft) en het losbarstende geweld van de bombardementen, het gedwongen verhuizen en de dood van de grootmoeder, de tochten door de verwoeste stad en naar het platteland. Het rijper wordende kind komt terecht in een wereld van ontredderde volwassenen waarin ze, letterlijk, radeloos en vaak stuurloos ronddoolt, maar waarin de jongen Alex en het verlangen naar hem een houvast bieden. De directe evocatie wordt echter vaak bedolven onder sentimentaliteit en overexplicitering. Onnatuurlijk is bijvoorbeeld de manier waarop de stem van de (niet als persoon optredende) vertelster voelbaar is in de commentaar die Leni zelf levert bij haar schrijven naar Li-Wa (p. 61: ‘Want deze schrijfdaad of woorddaad wordt denkdaad, dan droomdaad en hieruit groeit het eigen onvolwassen verhaal, hard soms, maar precies’; en: ‘je blijft vooralsnog louter mijn | |
[pagina 435]
| |
klankbord’). Soms is de vertelster nog nadrukkelijker aanwezig (b.v. p. 122): ‘haar verrukkelijke afstandelijkheid’). Ook de herhaalde doorbreking van de verhaalillusie door het alluderen op het schrijfproces (b.v. p. 64: ‘Maar Leni wil vooruitlopen in de tekst’; of pp. 67-68: ‘Leni zou opnieuw uit de tekst willen stappen en vooruitlopen op de gebeurtenissen, omdat ze ongeduldig is, de oorlog haar te lang duurt’) blijkt weinig functioneel te zijn omdat de techniek niet consequent gehanteerd wordt. Voor het overige is het schrijven zelf - het schrijven, in de verbeelding, naar Li-Wa - wél als thema binnen het verhaalgebeuren zelf geïntegreerd. Dat Leni/Lina ten slotte haar eigen verhaal nog eens samenvattend schrijft - ‘een verhaal over een man en een vrouw, die ontzettend naar elkaar verlangen, elkaar mislopen, welke afspraak ze ook maken’ (pp. 130-131), is dan ook een kunstig aangebrachte pointe. Aan het einde van het boek komen alle verhaalmotieven samen in de centrale vraag: gebeurde(n) de ontmoeting(en) in droom of in werkelijkheid? Een centrale vraag in het geheel van Irina van Goerees werk. Anne Marie Musschoot irina van goeree, Morgen zingt de Timalia, Hadewijch, Schoten, 1986, 135 p. |
|