Johanna de Vloed (o1952).
(Foto: Rikkes Voss).
van Karen, waar ze terecht komt, dat ze sterk lesbische neigingen heeft; ze wordt verliefd op de dominante en mysterieuze Karen. Later begint ze echter ook een relatie met een zekere Hektor. De scènes met Karen zijn telkens beschreven in die buiten de realiteit staande sfeer die je ook in sommige feuilletons aantreft; met Hektor gaat het er heel wat aardser aan toe. Heeft de auteur het ware thema van de roman: hoe een vrouw ontdekt dat ze alleen bij een andere vrouw gelukkig kan zijn, verhuld in een rookgordijn van droomscènes? Literatuur opent het bewustzijn, doet pijn, en openbaart lang verborgen gehouden frustraties. Hier gebeurt precies het omgekeerde.
Valt er dan van dit debuut niets goeds te zeggen? Toch wel. Soms zet Johanna de Vloed haar droommasker af en creëert ze een zwoele erotische sfeer, waarbij het minder belang heeft of het een man of een vrouw is die met haar hoofdfiguur vrijt. Begeleidende motieven als het hartstochtelijke haardvuur en de hartverwarmende whisky maken de scènes met uitdagende blikken, soepele lichamen, heftige lippen en gladde vingers nog erotischer. Ook krijgt de tekst soms diepgang door het gebruik van oeroude symbolen zoals de kikker, de sfinx, de arend en de feniks. Kikkers roepen regen, donder, water op, zijn het teken van vruchtbaarheid en verrijzenis en beschermen de reizigers tijdens hun gevaarlijke tocht. De andere drie symbolen hebben alle betrekking op Karen. De onaantastbare, mysterieuze vrouw, die een labyrintisch pension houdt waar geestelijke reizigers doorheen moeten om zichzelf te vinden, is een sfinx: die Egyptische leeuw met mensenhoofd, bewaker van de grenzen der eeuwigheid, een serene zekerheid uitstralend. Ze is ook een arend, de koning der vogels, die staat voor het hemelse vuur. Vooral echter is ze de feniks, de vuurvogel die uit zijn as verrijst, zich nestelt in de top van de kosmische boom, bij de Egyptenaren teken van de onsterfelijke ziel. Karens huis is een waar labyrint; wie eruit raakt, heeft zichzelf gevonden. Elga vindt ook een uitweg in haar pianospel, Hektor in zijn beeldhouwwerken; alleen Karen is. Karen is de ongrijpbare sfinx en de onsterfelijke feniks tegelijk. Ze belichaamt de archetypische verlangens die in Elga sluimeren. Aan het einde van de roman wordt gesuggereerd dat Elga Karen had kunnen herkennen, alsof ze elkaar vroeger, in een ver verleden of een vorig bestaan, reeds hebben ontmoet. Elga kan eindelijk het labyrint verlaten. Het huis van Karen is bij vlagen een interessante roman; maar die vlagen worden teniet gedaan door de wollige schriftuur die ook de kern van de roman verstikt: de problematiek
van een lesbienne.
Hugo Bousset
johanna de vloed, Het huis van Karen, Manteau, Antwerpen/Amsterdam, 1986, 144 p.