tamentische God die niet begrepen werd, maar anderzijds door de maatschappelijke positie die hem tot slachtoffer maakte.
Behalve de demonstratie van de Curaçaose maatschappelijke structuur, met daarbij vooral aandacht voor de blanke Curaçaoenaar en zijn huidige minderheidspositie ten opzichte van de gekleurde meerderheid van de bevolking, laat Boeli van Leeuwen ook veel zien over problemen als Zuidamerikaans dictatorschap (hij woonde in Caracas toen daar dictator Pérez Jiménez heerste), creolisering van de van Europa afkomstige figuren, de verhouding blank - gekleurd - zwart op het Curaçao van na de Tweede Wereldoorlog en de daaruit voortvloeiende sociale klassen, de Curaçaose mens die geslingerd wordt tussen zijn ‘roots’ in Afrika, Europa en zijn bestaan nu in het Caraïbisch gebied: Antillianiteit versus Eurocentrisme versus Pan-Afrikanisme en Négritude, de liefde voor de natuur van het eigen eiland en de haat-liefde verhouding tot het eiland zelf.
De Caraïbische auteur heeft over het algemeen meer oog voor deze maatschappelijke gegevenheden die hij aan een diepgaande analyse onderwerpt en waarover hij zijn standpunt bepaalt, dan voor een stijlvolle beschrijving van de individuele karakters van hoofdfiguren. Karakters zijn vaak alleen als symbool voor een bepaalde maatschappelijke groepering bedoeld.
Hoofdfiguur van Schilden van leem is de uit een aanzienlijke bonviverende Curaçaoenaar en uit een uit Venezuela aan de rijke Curaçaose familie ‘cadeau gegeven’ pleegkind geboren zoon, die later trouwt met de Hollandse notarisdochter Marjolein (die dan al een verleden als ‘moffenhoer’ achter de rug heeft). De handelaar Devereau die tot de blanke bevolking behoort wegens zijn positie, niet wegens zijn uiterlijk, is een blanke ‘honoris causa’ zoals Van Leeuwen deze personen eens noemde: ‘De Devereaus zijn blanke, eersterangs protestanten, al zijn ze blank noch protestant.’ Voor de niet volledig in de familiestamboom thuishorende zoon JeanClaude is een huwelijk met een Hollands meisje statusverhogend op het eiland; het Hollandse meisje met een verleden denkt een financieel zekere positie op Curaçao tegemoet te gaan.
In tien hoofstukken vertellen Jean-Claude (Djanklo voor de Cura,aoenaar), zijn vrouw Marjolein en haar vader de notaris hun geschiedenis. Djanklo is een ambtenaar op jaren die zijn 25-jarig voorbeeldig en officiële bestaan er heeft aangegeven en advocaat van de armen is geworden. Hij woont in een oud stadshuis in Willemstad - zijn verblijf van de duisternis - waar hij wordt gekweld door sombere gedachten over zijn eigen bestaan en het verleden van het eiland. Daarnaast verblijft hij ook vaak in zijn weekend huis aan zee - de woning van het licht -, waar hij een aantal ‘ontwortelden, verworpenen en boodschappers’ onderdak verschaft, afkomstig uit Noord- en Zuid-Amerika, Europa en Afrika! Tussen licht en duisternis is er een derde weg voor de ‘ik’, zijn omgang met de armen. Deze verhinderen hem ongestoord te mediteren, ze wijzen hem op zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid. Het derde hoofdstuk geeft daarom met een ternauwernood bedwongen emotie de cultuur van de Curaçaose armen weer. Dit is de schaduwzijde van het pardijselijke Caraïbische vakantie-eiland; in de onverbiddelijke felheid van de tropenzon zijn ook de schaduwen scherp.
Naarmate het verhaal vordert doopt Boeli van Leeuwen zijn pen in spottende ironie, bijvoorbeeld als hij de vergadering van de Curaçaose Eilandsraad beschrijft en het besluit om Jean-Claude af te vaardigen op een missie van naastenliefde naar het door een ‘communistische aardbeving’ getroffen buurland Santa Maria. Op deze tocht komen drie van Djanklo's vrienden om door zijn schuld, wat hij niet kan verdragen,