Ons Erfdeel. Jaargang 30
(1987)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 389]
| |
De invloed van het Nederlands
| |
[pagina 390]
| |
Fragment van een document waarin het Nederlandse woord ‘bede’ gebruikt wordt (Stadsarchief van Utrecht).
Het voornaamste onderwerp dat ons hier bezig houdt, is de inmenging van het Nederlands in het Latijn dat hier te lande werd geschreven. Deze uit zich op drie manieren: in de eerste plaats door het toenemende aantal Nederlandse woorden en uitdrukkingen die we in Latijnse teksten aantreffen; verder zijn Nederlandse termen in een gelatiniseerde vorm gebruikt door in het Latijn schrijvende auteurs; en tenslotte zijn Nederlandse uitdrukkingen en constructies in het Latijn omgezet. Zoals ik al zei, ziet men in de periode van het Oud-Nederlands soms eigennamen en plaatsnamen in de volkstaal verschijnen in Latijnse oorkonden. Ongeveer tegelijkertijd vindt men daar ook andere Nederlandse woorden, geïsoleerd en hier en daar verspreid, die betrekking hebben op concrete dingen, bijvoorbeeld ‘hochofinnas’ (hogeveen), ‘watrischap’ (waterschap), ‘hova’ (hoeve). Dit verschijnsel wordt hoe langer hoe algemener, naarmate we verder in de tijd komen. Steeds meer Nederlandse termen worden in die Latijnse teksten gebruikt om de dingen van alledag aan te geven, zoals belastingen, rechten en voorrechten, verdelingen van akkers, enzovoort. Een enkel voorbeeld hiervan: ‘qui et gravem mihi obtulerunt querimoniam de cotidiana et gravi exactione, que vulgo “bede” dicitur’ (die ook een ernstige klacht bij mij hebben ingediend over de dagelijkse en ernstige cijns die in de volkstaal ‘bede’ wordt genoemd).Ga naar eind(3) De formule die in dit citaat wordt gebruikt: que dicitur of quod dicitur of quod vulgo (of vulgariter) dicitur is zeer frequent. Men lijkt dit soort omschrijvingen toe te voegen om iedere onduidelijkheid over datgene wat men bedoelt weg te nemen, ook bij degenen die zich eventueel zouden kunnen beroepen op hun gebrek aan kennis van het Latijn. Later vindt men ook in de literaire en theologische teksten woorden uit de volkstaal, minder technisch en zeker niet bedoeld ter verheldering, zoals in de volgende zin: ‘quando exit cellam, och arm!, timendum est quod...’ (wanneer hij zijn cel uit komt, och arme!, moeten we vrezen dat...).Ga naar eind(4) Belangrijker voor ons onderwerp, want blijkgevend van een meer rechtstreekse beïnvloeding van het Latijn, is het gebruik van Nederlandse woorden in een Latijns jasje gestoken. Zij verwijzen meestal naar dagelijkse aspecten van het leven van boeren, kooplieden, zeelieden, en dergelijke. Zo is het MiddelNederlandse woord ‘dijc’ in het Latijn opgenomen als dicus. Het komt vaak voor in allerlei administratieve teksten en overigens in vele spellingen, zoals dichus, dikus, diccus, dycus, dijkus en zelfs in de vorm dyco en het vrouwelijk dica. Ook het woord clenodium, afgeleid van ‘cleinoot’, is heel gewoon (ook in het | |
[pagina 391]
| |
Fragment uit de kasboeken van de stad Deventer waarin het woord dykus (dijk) gebruikt wordt. (Stadsarchief van Deventer).
Duitse taalgebied). Een woord als buta, eenvoudige aanpassing van ‘boete’, vindt men herhaaldelijk. Andere aan het Nederlands ontleende termen zijn minder gebruikelijk, maar het zijn er veel (om er nog enkele te noemen: byta van ‘bijt’ (in het ijs), borda van ‘boord’, maar bordus van ‘bord’, havana van ‘haven’, cora van ‘core’ of ‘keur’ (rechtsgebied), copmannus van ‘coopman’)Ga naar eind(5) en samen bepalen ze het karakter van de Latijnse teksten die in onze streken geschreven zijn, vooral van die die betrekking hebben op bestuur en rechtspraak (oorkonden, rekeningen, akten, statuten). Want dat zijn de gebieden waar de burgers het nauwst bij betrokken zijn en waar dus de volkstaal de meeste invloed heeft. Maar daar blijft het niet bij. Ook de intellectuelen, die in het algemeen in het Latijn schrijven, verraden soms ongewild dat hun moedertaal een andere is. Filosofen, theologen, kroniekschrijvers gebruiken soms in hun Latijnse teksten uitdrukkingen en constructies die duidelijk uit het Nederlands overgenomen zijn. Deze zijn natuurlijk minder makkelijk te vinden dan de verlatijnste Nederlandse woorden. Men komt ze op het spoor doordat het Latijn in die gevallen wel heel vreemd aandoet. Zo vindt men in een brief van Johannes Busch: ‘quia morum incomposicio et multa verba de rebus inutilibus omnibus spiritualibus male stant hominibus’ (omdat losheid van zeden en vele verhalen over nutteloze dingen alle geestelijken slecht staan).Ga naar eind(6) De uitdrukking male stare is gewoon een vertaling van het Nederlands ‘slecht staan’. Ook Thomas van Kempen, hoewel een zeer vruchtbaar auteur van in vlot Latijn geschreven werken, ontkomt niet aan de invloed van de moedertaal. Zo vindt men bij hem bij voorbeeld de uitdrukking scire exterius, die in het Latijn niets betekent, als men niet weet dat het gaat om een omzetting | |
[pagina 392]
| |
Portret van Thomas a Kempis, mogelijk vervaardigd door Johan van den Munnesten te Zwolle. Het origineel bevond zich in een seminarie te Keulen, maar is in de Tweede Wereldoorlog verloren gegaan.
van het Nederlandse ‘van buiten kennen’. Hetzelfde geldt voor hoc transit mihi ad cor, waarin men direkt ‘dit gaat mij ter harte’ hoort.Ga naar eind(7) Zelfs deze grote geleerden, die hun hele leven het Latijn gebruikten in hun studie en hun werk, die deze taal uitstekend kenden en vrijwel voortdurend lazen en schreven en bovendien ook spraken in kerken, kloosters en universiteiten, waren toch voldoende doordrongen van de volkstaal om er in hun geschriften onverwachte sporen van achter te laten. Bij minder erudiete schrijvers is deze invloed van de moedertaal natuurlijk nog duidelijker. Wanneer men leest: ‘Potest ergo esse quod aliquis...’, dan kan men er zeker van zijn dat de auteur een Nederlander is die een letterlijke vertaling gebruikt van de hem wel bekende uitdrukking ‘Het kan dus wel zijn dat...’.Ga naar eind(8) Een niet uit het Nederlandse taalgebied afkomstige lezer zou misschien enige moeite hebben gehad met deze zin. Tot zover dus de drie verschijnselen die de inmenging van het Nederlands in het Latijnse taalgebied verraden. Maar er zijn twee andere gegevens die genoemd moeten worden, als men het heeft over het emancipatieproces van de volkstaal. In de eerste plaats zijn er de teksten die een soort van mengsel vormen van Latijn en Nederlands. Deze moet men vooral zoeken op het terrein van de officiële stukken. De eerste tekst van het bekende Corpus van GysselingGa naar eind(9) is een fraai voorbeeld daarvan. Het zijn koopakten die men kan dateren tussen 1210 en 1240, geschreven in een Latijn dat sterk onder invloed van de volkstaal staat en in het Nederlands, door elkaar. De verdeling van deze beide elementen is onregelmatig. In het begin heeft men de indruk dat het in feite gaat om een Latijnse tekst met enkele technische termen in het Nederlands, maar verderop vindt men hele zinnen in het Nederlands met slechts enkele Latijnse woorden.Ga naar eind(10) Er zijn wel meer voorbeelden te vinden van dit vreemde verschijnsel, zoals bijvoorbeeld de veertiende-eeuwse stadsrekeningen van Arnhem. Het is niet helemaal duidelijk hoe men dit moet verklaren. Het is denkbaar dat men het verlangen had dit soort teksten in de volkstaal op te stellen, maar dat die taal voor dat soort technische administratieve stukken nog niet voldoende ontwikkeld was. Maar dat kan dan alleen gelden voor de heel vroege gevallen, in het begin van de dertiende eeuw. Voor de latere periode zal men de verklaring eerder moeten zoeken in een onvoldoende kennis van het Latijn bij de ambtenaren die belast waren met het opstellen van zulke stukken. Het tweede gegeven dat een rol speelt in de emancipatie van de volkstaal, en dat veel belangrijker is, zijn natuurlijk de vertalingen. Men vindt hen zowel op het terrein van de bestuurlijke teksten als in de literatuur. Het genoemde Corpus van Gysseling bevat verscheidene voorbeelden van administratieve | |
[pagina 393]
| |
Voorbeeld van een tekst waarin Latijn en Nederlands door elkaar gebruikt worden (uitgegeven door Gysseling) (Koninklijk Archief, Gent).
stukken die uit het Latijn in de volkstaal zijn vertaald, zoals de statuten van de ‘lazerij’ in Gent, die onmiddellijk, in 1236, in het Nederlands zijn vertaald.Ga naar eind(11) Wat de literatuur betreft, die bestaat in de dertiende eeuw grotendeels uit vertalingen of aanpassingen van zowel in het Frans als in het Latijn geschreven werken. Onze heldendichten hebben meest Franse voorbeelden, andere teksten hebben Latijnse bronnen, zoals bijvoorbeeld het leven van Sint Servaes, van onze eerste grote dichter, Heinric van Veldeke. Een van onze bekendste schrijvers, Jacob van Maerlant, heeft onder andere het Speculum historiale van Vincent van Beauvais in het Nederlands omgezet (Spiegel historiael), zijn Der naturen bloeme berust op de De naturis rerum van Thomas van Cantimpré, enzovoort. Maar er moet hier wel worden opgemerkt dat het geen letterlijke vertalingen zijn, maar Nederlandse versies, die aanzienlijk verschillen van hun Latijnse voorbeelden. Het omgekeerde verschijnsel is voor ons interessanter. In de veertiende en vijftiende eeuw worden soms in het Nederlands geschreven werken in het Latijn vertaald. Zo heeft Geert Grote enkele werken van Ruysbroec in het Latijn omgezet, waaronder ‘Liber de gradibus divini amoris in theutonico ydiomate compilatus per fratrem Iohannem de Ruysbroec... sed postea a magistro Gerardo dicto Groot in latinum translatus’ (Het boek over de trappen van de goddelijke liefde, in de ‘Theutoonse’ (d.w.z. Nederlandse) taal samengesteld door broeder Johannes van Ruysbroec... maar later door meester Geert genoemd Groot in het Latijn vertaald).Ga naar eind(12) Er werden dus toen al werken in de volkstaal geschreven die de moeite van een vertaling in het Latijn waard werden geacht. Wel zijn de motieven voor dergelijke vertalingen niet altijd erg flatteus voor deze volkstaal: de theoloog Petrus Blomevenna, die een traktaat van Hendrik Herp vertaalt, zegt expliciet dat hij dit doet omdat de materie te spiritueel is voor onontwikkelde mensen en dat ontwikkelde mensen nu eenmaal niet graag de volkstaal lezen.Ga naar eind(13) Maar dan zijn we al bijna in het | |
[pagina 394]
| |
Een schrijvende monnik (Koninklijke Bibliotheek, Den Haag).
humanisme beland, waarin het Latijn niet meer als praktisch communicatiemiddel, maar als een doel op zich werd beschouwd. Het is duidelijk dat in de loop van de veertiende eeuw het Nederlands bezig is een volwassen taal te worden. Niet alleen ontstaat er dan een zelfstandige literatuur, niet meer berustend op buitenlandse bronnen, maar het Nederlands wordt ook gebruikt door het bestuurlijk apparaat, hoewel het op dat gebied het Latijn nog eeuwenlang niet zou kunnen verdringen, en het oefent, zoals we gezien hebben, op verschillende manieren invloed uit op die taal. Deze opkomst van de volkstaal staat natuurlijk in verband met een sociaal verschijnsel: de steeds toenemende belangrijkheid
Ruusbroeck, ‘apostel van de Nederlandse taal’.
van de steden en de burgerij, die overigens gepaard gaat met een verwereldlijking van de maatschappij, waarin de geestelijkheid een minder dominante rol te spelen krijgt. Hoe zwaarder de ‘derde stand’ ging wegen op de sociale weegschaal, des te meer werd zijn taal geaccepteerd als een respectabel instrument van onderling verkeer, van maatschappelijk leven en van literatuur. Het is niet de bedoeling om met dit overzicht van de plaats die het Nederlands innam in de Latijnse middeleeuwen, de indruk te wekken dat wij wel een bijzonder sterke en belangrijke taal spreken. Vanzelfsprekend zijn er in andere landen vergelijkbare ontwikkelingen aan te wijzen. Als men middeleeuws | |
[pagina 395]
| |
Latijnse teksten bestudeert die bijvoorbeeld in Spanje of in Engeland zijn geschreven, ziet men ook daar sporen van de volkstaal. Overal in Europa hebben de volkstalen aan de ene kant de invloed van het Latijn ondergaan, maar aan de andere kant duidelijk een stempel gedrukt op het Latijn. Het Latijn is in de middeleeuwen geen vastgeroeste taal. Het wordt niet alleen gebruikt in de kerk, maar ook in de wetenschap, de universiteit, de rechtspraak, het maatschappijbestuur en in het verkeer tussen de intellectuelen van heel Europa. Het vertoont daarom ook in de verschillende taalgebieden van dit continent een verbazende verscheidenheid in vorm. Aan de andere kant hebben de relatief jonge volkstalen, waaronder het Nederlands, verantwoordelijk voor deze regionale verschillen, na een strijd voor zelfstandigheid ten opzichte van de overheersende taal, tenslotte de overwinning behaald. |
|