| |
| |
| |
VLaanderen in Europa
Ludo Mills
1. Tussen Vermeylen en Knack
Ludo Mills
werd geboren in 1940 te Antwerpen. Doctoraat Letteren en Wijsbegeerte (groep geschiedenis) aan de R.U. Gent. Is hoogleraar aan de R.U. Gent. Publiceerde ‘L'ordre des chanoines réguliers d Arrouaise’ (Brugge, 1969); ‘Constitutiones canonicorum regularium ordinis - Arroasiensis’ (Turnhout, 1970); ‘Liber ordinis canonicorum regularium Sancti Victoris Parisiensis’ (Turnhout, 1984) in samenwerking met L. Jocqué.
Adres: Vlieguit 20, B-9830, Sint-Martens-Latem
In 1900 schreef August Vermeylen, die later de eerste rector zou worden van de vernederlandste Rijksuniversiteit te Gent een zin, die in de Vlaamse Beweging bleef nagalmen: ‘Wij willen Vlamingen zijn, om Europeeërs te worden’.
En, net voor de Europese verkiezingen, op de omslag van een aflevering van Knack (13 juni 1984), een cartoon met als tekst ‘We zijn nog geen Vlaming, en we moeten al Europeeër worden’.
Een kleine eeuw dus tussen het profetische ‘Wij willen Vlamingen zijn’ en de vaststelling ‘We zijn nog geen Vlaming’. Is het een aanduiding van de mislukking van de Vlaamse Beweging, of van de onmogelijkheid om het Vlaming-zijn vanuit de beeldvorming naar de realiteit te halen?
Daaraan beschouwingen vast knopen lijkt mij de opdracht van een historicus.
| |
2. België: een begrip
De uitspraak van Vermeylen stelde twee begrippen op de voorgrond: Vlaanderen en Europa. Het zijn nu termen geworden die gemeengoed zijn; die de berichtgeving via de media beheersen. Twee begrippen echter, die onuitgesproken allerlei verwarring in zich dragen: gemakkelijke woorden, waaraan men naar gelang de omstandigheden een andere dan wel een gevoelsmatige inhoud toekent.
Onuitgesproken zette Vermeylen zich af tegen de staatkundige realiteit ‘België’. Men was op dat ogenblik, op enkele uitzonderingen na, ook overtuigd van het bestaan van een Belgische natie en een Belgisch volk.
Laten we dat even van nabij beschouwen.
België was een historisch levend begrip. Gedurende decennia had de staat, die in 1830 was ontstaan, zich triomfantelijk gelegimiteerd. Henri Pirenne, de grote historicus, was bezig met de publikatie van zijn Histoire de Belgique: legitimeren van een onafhankelijke staat tussen de grootmachten Frankrijk en Duitsland en los van Nederland, waarvan men geloofde totaal te verschillen. Maar België was, geloof mij, niet louter een historische constructie. Het werd ook ervaren als een staat, een natie en een volk, dat voor het eerst sinds de Bourgondische tijd, toen vreemde dynasten de troon van de landsheerlijkheden kwamen bezetten, zijn onafhankelijkheid had bevochten. De democratische rechten, de vermeende traditie van de middeleeuwse steden, werden weer verwezenlijkt. De vrijheden van pers, meningsuiting, vergadering, enz., neer
| |
| |
geschreven in de grondwet, waren natuurlijk uitvloeisels van de Franse Revolutie, maar behoorden in negentiende-eeuwse ogen ook tot de eigen traditie. Die Belgische democratie was gebaseerd op een kiesstelsel dat hooguit 2% van de bevolking (8% van de mannen) toestond te stemmen. Het beriep zich op de traditie van de Derde Stand in het Ancien Régime, waarvan de vertegenwoordiging even elitair was.
België bestond als onafhankelijke natie, met een neutraliteit die door de grote mogendheden was gegarandeerd, sinds 1830 of liever sinds 1839, toen het Verdrag met Nederland werd gesloten.
Maar het België van 1839 was geen kunstmatige constructie. Het was wel niet helemaal wat men in 1830 had gewild, een deel van Luxemburg en een deel van Limburg gingen toen immers verloren, maar globaal belichaamde België een historische werkelijkheid. Al in 1789 richtte een binnenlandse revolutie tegen het Oostenrijkse bestuur de ‘Verenigde Belgische Staten’ op. België was het conglomeraat van landsheerlijkheden, die na afloop van de Tachtigjarige oorlog onder Spaanse en vanaf 1713 onder Oostenrijkse Habsburgers waren gebleven. Voor de Franse inval hoorde het prinsbisdom Luik er echter niet bij. Oorspronkelijk vormden de gewesten zeker geen eenheid. De langdurige traditie van toenemende centralisatie had sinds de Bourgondiërs de verschillende landsheerlijkheden wel naar elkaar doen toe groeien. Er waren overkoepelende instellingen ontstaan; men probeerde ook zoveel mogelijk het recht te uniformeren. Meer dan een naar elkaar toe groeien was het echter niet. De Bourgondiërs, de Spaanse en Oostenrijkse Habsburgers, waren niet zoiets als ‘koning van de Zuidelijke Nederlanden’ of ‘koning van België’; ze droegen gewoon de titel van de afzonderlijke landsheerlijkheden: Filips de Goede in de vijftiende eeuw was, net als Jozef II in de achttiende, hertog van Brabant, graaf van Vlaanderen, graaf van Henegouwen enz. In elk van die landsheerlijkheden moesten ze zich bij hun troonsbestijging contractueel aan hun onderdanen binden via een inauguratie.
Zo vormden dus de Belgische Staten van 1789 en het koninkrijk België in 1830 een tweeledig begrip. Aan de ene kant was er verbondenheid, maar die was het resultaat van een opgelegd en - van de basis uit - ongewild despotisme, dat geïncarneerd was door vreemde dynasten. Dezen waren echter de ‘natuurlijke vorsten’, de afstammelingen van de oude autochtone heersers. Aan de andere kant was er de onafhankelijkheidszin en de vrijheidsliefde, uitingen van het particularisme dat uit de middeleeuwse traditie stamde en ook in de Tachtigjarige oorlog had gespeeld.
Toen Vermeylen dus zijn uitspraak lanceerde, en toen niet zoveel later, in de sfeer van het activisme en de frontbeweging de betogingskreet ontstond ‘voor 't Belgikske nikske’, betekende dat een ideologische ingreep in de evident geachte ordening van de Westeuropese landkaart.
| |
3. Begrippen op zoek naar realisme: Vlaanderen
Met het begrip Vlaanderen was het anders gesteld. Natuurlijk bestond de term, maar hij dekte niet de lading, die er vanaf de late negentiende eeuw aan werd gegeven en die wij eraan geven. Vlaanderen was toch tot dan toe synoniem voor ‘de Vlaanders’, ‘die van over 't water’ zoals in het Antwerps nog wordt gezegd.
Vlaanderen was een oud historisch begrip. Het was het oude, machtige vorstendom dat sinds de late negende eeuw was ontstaan op de ruïnes van het Karolingische rijk; dat zich vanuit de streek rond Brugge eerst zuidelijk had uitgebreid, op een bepaald moment zelfs tot aan Amiens. Dat zich langzamerhand ook in oostelijke richting had uitgebreid tot aan de
| |
| |
Schelde, nadien tot aan de Dender: een landsheerlijkheid die gedeeltelijk in Frankrijk lag en gedeeltelijk in Duitsland. Gedurende eeuwen was dit graafschap in het hele gebied toonaangevend geweest. Economisch en institutioneel lag het steeds voor op Brabant, dat zelf een eind voor lag op b.v. Holland, Utrecht of Henegouwen.
De volkstaal heette in het graafschap Vlaanderen ‘Vlaams’, minstens vanaf het begin der dertiende eeuw. Aan deze zijde van de Schelde, zou men haar nog eeuwen aanduiden met de term Diets, dus etymologisch ‘van het volk’, in tegenstelling tot het geleerde Latijn en tot het Romaans of ‘Waals’.
Het culturele, economische en staatkundige overwicht van Vlaanderen zou langzamerhand zorgen voor begripsverschuiving. ‘Vlaams’ zou in de moderne tijden de verzamelnaam worden voor de dialecten die in de Zuidelijke delen van de Nederlanden werden gesproken. Het sterk Antwerps getint woordenboek van Desroches uit 1769 heet Nouveau dictionnaire français flamand et flamand Français. Vlaams was zelfs - voor buitenlands gebruik - de verzamelnaam voor heel de Nederduitse of, zoals wij nu zouden zeggen, Nederlandse taal. Guicciardini, de Antwerpse italiaan, noemt in de zestiende eeuw het Nederlands ‘il fiammingo’, wat trouwens op dat ogenblik in Italië doodnormaal is. ‘La Fiandra’ duidde niet alleen het graafschap aan, maar de hele Nederlanden.
Maar ons begrip Vlaanderen - als verzamelnaam voor het Nederlandstalig gebied van België - bestond niet. Er was in de Spaanse of Oostenrijkse Nederlanden, dus de voorloper van België, geen behoefte aan een term om de Nederlandstalige gebieden als een entiteit aan te duiden. Dat is ook evident.
Taalgebruik en taalgrens zijn op dat ogenblik geen categorieën waarmee gewerkt of waarin gedacht wordt. De term kon slechts ontstaan en ontstond dan ook toen binnen de verfranste context van het negentiende-eeuwse België langzamerhand een beweging op gang komt, om ‘het Vlaams’, zoals men het noemde, in de gewesten waar het in gebruik was te emanciperen. Vlaams, in de middeleeuwen als taal genoemd naar de landstreek, wordt nu zelf naamgever voor een gebied, dat men in die vorm voordien nooit had gekend en als zodanig opgevat.
Het lanceren van dit nieuwe begrip Vlaanderen had wel neveneffecten. Stukken echt Vlaanderen werden er buiten gehouden. Er was immers geen plaats meer voor stukken Vlaanderen, die niet meer tot het nieuwe België behoorden, omdat ze in de zeventiende-eeuwse oorlogen verloren waren gegaan: Zeeuws-Vlaanderen, door de Verenigde Provinciën geannexeerd om de Schelde-monding te beheersen; Frans-Vlaanderen, van ouds Nederlandstalig gebied door Lodewijk XIV ten gunste van Frankrijk verworven; ook Waals-Vlaanderen, la Flandre gallicante, de streek rond Rijsel, sinds altijd Vlaanderen, maar nooit Nederlandstalig. Toen in de periode vlak voor en vlak na de Eerste Wereldoorlog enkele marginale bewegingen ijverden voor Flandria irredenta, de annexatie van Zeeuws- en Frans-Vlaanderen, was dat het gevolg van de contaminatie van de beide begrippen; het oude historische en het nieuwe politiek-culturele.
Voor een wettelijke erkenning van het nieuwe begrip Vlaanderen moet men zelfs wachten tot de grondwetsherziening van 1970, die het gebied ook - zij het niet waterdicht - begrenst. Vlaanderen is dus ontstaan uit reactie tegen zijn minorisatie door het gebruik van zijn numeriek overwicht in de parlementaire democratie. Het verwierp het burgerlijk elitarisme, dat aan die parlementaire democratie zelf het ontstaan had gegeven.
| |
4. Europa
Europa is in de context van Vermeylen en
| |
| |
in de onze niet zomaar hetzelfde. Wellicht geven encyclopedieën nog wel een zelfde definitie, geografisch dan, maar allerlei associaties zijn totaal verschillend geworden.
Wat was het Europa voor Vermeylen en zijn tijd? Het kleine, maar oppermachtige werelddeel, waar zich een politieke, economische en financiële macht concentreerde; waar bovendien al wat cultuur, technologie en wetenschap aanging, de hoogste toppen bereikte. Tegen die dominantie was één natie in staat een dam op te werpen, de Verenigde Staten, die echter qua ethnische en culturele samenstelling, ondanks de geografische verwijdering, als een verlengstuk van Europa werden beschouwd.
Dat grote rivaliteiten, door de eeuwen heen meegesjouwd, er de onderlinge verhoudingen vertroebelden, was normaal. Onderlinge verdeeldheid leek de hegemonie niet te bedreigen die alle rivalen samen uitoefenden: het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Spanje, Oostenrijk, Rusland, het Ottomaanse Rijk, het sinds kort geunificeerde Duitsland. Maar lag er achter die verdeeldheid van politieke en economische aard een Europese eenheidscultuur verborgen? In welke mate behoorde Turkije tot Europa, met sultans en serails en de betoverende geheimzinnigheid van Topkapi? En was de Russische samenleving niet totaal vreemd aan meer westerse gebieden, op een heel klein bovenlaagje - de tsaar en zijn omgeving - na? In een sfeer van moeilijke contacten wogen toch de initiële verschillen nog veel sterker door. Er waren verschillen in ethnische zin: de romaanse, keltische, germaanse en Slavische componenten om maar de belangrijkste te noemen. Er waren verschillen in godsdienstige zin: het christendom had nooit een eenheid gevormd en naarmate de kerstening was gevorderd had het Europa verdeeld in een latijns en een orthodox deel, waartussen de dialoog uiterst moeilijk bleek. Later ontstond de kloof met het protestantisme, dat grossomodo de germaanse gebieden had veroverd. In het Zuid-Oosten was de Islam tijdelijk opgerukt. Er waren verschillen in politiek regime: burgerlijk getinte regimes tegenover absolutisme, zeg maar dictatuur.
Met andere woorden, Europa betekende voor de negentiende-eeuwer een oud en meteen het meest gevorderde cultuurgebied, dat de waarde van de Klassieke Oudheid, het ideale model, had geërfd. Europa was triomfalistisch en zelfverzekerd. De Eerste Wereldoorlog maakte daar een einde aan, wat door de doemtitel van Oswald Spenglers werk Untergang des Abendlandes een filosofische fundering kreeg.
Maar Europa luisterde niet. De macht van de Verenigde Staten nam snel toe en langzamerhand ook de afhankelijkheid van Europa; de kolonisatie toonde meer en meer barsten; nieuwe ideologieën leidden tot revolutionaire hervormingen; de onmacht van de parlementaire democratieën leidde tot extremismen. De Tweede Wereldoorlog volgde en daaruit resulteerde de verdeling in twee blokken. Europa scheurde volgens afspraken die met de krachtsverhoudingen van dat ogenblik alles te maken hadden, maar niets met een coherente factor uit het verleden. Duitsland werd volgens een militaire momentopname verdeeld, zoals dat met de Nederlanden was gebeurd meer dan driehonderd jaar voordien.
Als wij het nu hebben over ‘Vlaanderen in Europa’, denken we dan niet automatisch aan een EEG-Europa, dat halfslachtigheid in stand houdt tussen politiek en economie? Dat tegen economische zingeving in, staten aantrekt, die zelf, uit gebrek aan politieke solidariteit, weigeren zich economisch te integreren? De EEG zit, net zoals het Comecon, gevangen in de blokverdeling van de uitverkochte wereldoorlog. Waarom die rare openingen in de kaart der Twaalf? Is Zwitserland ons dan vreemd, of Oostenrijk of Polen?.
De versnippering van Europa is de tol die
| |
| |
het werelddeel heeft moeten betalen voor het gebrek aan inzicht dat de onderlinge rivaliteiten bestendigde.
Wil men van een historicus beschouwingen over de relatie Vlaanderen en Europa, dan moet men voor ogen houden dat hij zich door de ‘longue durée’ van de geschiedenis niet kan vastpinnen op een EEG-Europa, een Europa van de Twaalf.
Hoe stug de afgrenzing tussen een Westblok en een Oostblok, met hier en daar wat neutralen, ook lijkt, niets is bestendiger dan het begrip tijdelijk. Hoe onoverkomelijk de wederzijdse verdedigingsgordel ook lijkt, toch komt aan die verdeling een einde. Ik kan niet voorspellen wanneer, maar dat het zal veranderen is zeker. Wie midden in een bepaalde situatie zit, heeft wel eens moeite om zich de vergankelijkheid ervan te realiseren, maar ze is er hoe dan ook. Op teveel punten en te lang hebben de Europese componenten op elkaar ingespeeld, zodat een kloof, hoe diep ook, geen onoverbrugbare vervreemding zal kunnen brengen.
De ontzettende versnelling van de communicatie is daarbij een factor die niet over het hoofd mag worden gezien. Grenzen zijn immers niet zo ondoorlaatbaar, dat ze niet voor wederzijdse informatie, of manipulatie, vatbaar zouden zijn. De communicatie tussen de beide Duitslanden verloopt vlotter, ondanks fysieke belemmeringen, dan die van dorp tot dorp enige generaties geleden.
Wanneer dus de vraag gesteld moet worden naar de positie van Vlaanderen in Europa, dan verstaan we onder Europa het cultuurgebied dat door intense wisselwerkingen in verleden en heden een hoge graad van gemeenschappelijke cultuurkenmerken toont. Ondanks onderlinge verschillen en zelfs vijandigheid, blijft het toch ten opzichte van andere gebieden een duidelijk identificeerbare cohesie vertonen. Vlaanderen wordt zo één van de vele regio's in Europa, met een stel eigen karakteristieken, die echter hun identificatie niet in een staatsverband vinden.
Ruimer geformuleerd dus: wat is de plaats van kleinere cultuurgebieden binnen groter cultuurcomplexen, tegen de historisch gegroeide politieke constructies in?
| |
5. Een nationaal Europa?
Het succes van de begrippen en dus van de sentimenten, Vlaanderen en Europa, duiden op de ontevredenheid over België. Dit is niet alleen hier zo. Ook andere landen en speciaal die met een traditie van centralisatie, zijn getuige geweest van de opkomst van regionale bewegingen. Heel wat landen in de negentiende eeuw of na de liquidatie van de Eerste Wereldoorlog waren zelfs zo ontstaan: het Oostenrijks-Hongaars rijk b.v. viel uiteen volgens taalkundige criteria in o.m. Oostenrijk, Hongarije, Tsjechoslovakije; Polen herrees toen uit stukken Duitsland, Rusland en Oostenrijk. Er was een volledige samenhang tussen nationalisme en taal. En dat het in het negentiende-eeuwse België niet zo leek, berust op een foutieve opvatting. België was Franstalig, behoorde tot de Franse cultuursfeer. De taalpolitiek van Willem I ten gunste van het Nederlands was een van de factoren die tot de Revolutie leidden, ook in die gewesten waar de Vlaamse dialecten numeriek overheersten. Wie tot de hogere standen behoorde was in het oude graafschap Vlaanderen al sinds de Middeleeuwen in de ban van het Frans geraakt, in het hertogdom Brabant sinds de Habsburgers. ‘La Belgique sera latine ou elle ne sera pas’. Schijnbaar een juiste zin zolang de bourgeoisie de macht in handen had. Met de evolutie van het censitair naar het algemeen stemrecht en dus sinds het tot stand komen van wat Lodewijk de Raet de ‘Vlaamse Volkskracht’ noemde, werd dat Franse karakter van België niet langer gepikt. Toch weten we allen uit ervaring wel hoe dat beeld nog leeft: hoe moei- | |
| |
lijk het is om soms een buitenlander te overtuigen van een Vlaamse meerderheid in dit land.
In België is het mogelijk geweest om de achterstelling van de Vlamingen ongedaan te maken door het algemeen stemrecht, dat hun numerieke overwicht politieke waarde gaf. In andere landen zijn soms belangrijke minderheidsgroepen door meer onderdrukking ook sneller geëmancipeerd. Ik denk aan de Catalanen, die vóór de Spaanse burgeroorlog en sinds kort weer over autonome instellingen beschikken, maar in de tussenliggende periode zelfs niet over de elementairste rechten aangaande taal en cultuur konden beschikken. Zolang het moeilijk ligt en dat is zo in zeer veel landen, met de relatie tussen de nationale staat en de regionale culturen, zal het ook moeilijk zijn aan een Verenigd Europa, wat dat ook moge inhouden, een ziel te geven. Wanneer het gaat om een ‘Europa der vaderlanden’, gaat het dan om het grote vaderland of om het kleine vaderland? In een Europa van de staten is het inderdaad niet denkbeeldig dat de minorizering van de ethnische groeperingen, door schaalvergroting en communicatieversnelling, automatisch hun dood zal betekenen. Meteen zal het onmogelijk en overbodig worden om iets te doen aan de ‘abus commis dans 1'histoire’, waarmee ik een uitlating citeer van Pierre Mauroy i.v.m. Frans-Vlaanderen.
Is dit dan een pleidooi voor een Europa van de regio's? Ook hier mag men zich niet blindstaren op een aantal ficties, de projectie van foute beelden uit het verleden. Ik zeg niet a priori nee, maar is het a priori ja dat er één Catalonië moet zijn met het Spaanse en het Franse deel verenigd? Dat er één Baskenland moet zijn met eveneens het Spaanse en Franse deel? Dat er misschien één Vlaanderen moet komen, met Frans-Vlaanderen erbij? Of dat er één gebied der Nederlanden zou komen, waarbij tegen elke historische zin in, de Franstalige gewesten zouden worden uitgesloten? Of men het nu wil of niet, de geschiedenis van de nationale staten en de nationale eenmakingsgedachte hebben ervoor gezorgd dat oude entiteiten van elkaar vervreemd zijn geraakt. In Frans-Vlaanderen zijn heel weinig Vlaamstaligen er zich van bewust dat hun gebied tot voor driehonderd jaar één geheel was met onze gewesten: Vlaanderen houdt voor hen op aan de landsgrenzen, daar begint den ‘Belgike’ en de ‘Belgikse taal’.
Dat die vervreemding er is, wil natuurlijk niet zeggen dat ze niet kan worden opgeheven, als de wil tot opheffen aanwezig is. Het eiland Korfoe, het enige deel van de Griekse cultuursfeer, dat nooit onder Turks gezag stond, is even goed geïntegreerd in de Griekse staat als de andere, ondanks eeuwen gescheiden geschiedenis.
Als historische regio's dus weinig kans maken om zinnige entiteiten te vormen van waaruit een nieuw Europa kan groeien, bieden dan economisch geconstitueerde regio's meer kans? Denken we even aan een Grote-Rivieren-regio, een grote attractiepool van industriële en commerciële activiteit tussen b.v. Amsterdam en Duinkerke, betekent zoiets niet het in de hand werken, meer nog dan in het kader van de nationale staten, van sterke en zwakke streken? Betekent zo'n GroteRivieren-regio niet nog méér moeilijkheden voor achtergebleven arme gebieden uit het zuiden van Italië, voor Griekenland, enz.? Wat mij echter nog het meest afschrikt in een Europa van de regio's, is de installatie van de kleinschaligheid, of wanneer men het genuanceerder wil zeggen: de mogelijke kleinschaligheid.
Toen de Franse Revolutie aan het einde van de achttiende eeuw het Franse grondgebied verdeelde in totaal nieuwe administratieve eenheden, de departementen, onze provincies, beoogde ze een democratisch gefundeerde bestuurbaarheid. Het rationele uitgangspunt was dat men vanuit het verste hoekje van het departement binnen één dag de
| |
| |
hoofdplaats kon bereiken. Het gevolg daarvan was en is dat die verste afstanden zelden meer den 50-60 km bedragen. Projecteert men dat criterium naar onze tijd van versnelde communicatie, dan zou een provincie honderd maal groter kunnen zijn. Het vasthouden aan kleine gemeenschapjes of de installatie van kleinschalige kernen leidt tot onmacht: een schijn van directere democratie wordt uitgehold, omdat vitale beslissingen op internationale schaal worden genomen. Als zelfs de greep van de EEG op Europees economisch gebied niet erg groot is, wat zou dan een klein regiootje een rol kunnen spelen? Vandaar dat ik ook bij een herstructureerd België helemaal geen heil zie in een toekenning van grotere macht aan de provincies.
Mijn vrees voor kleinschaligheid is echter vooral gevoed door het gevaar voor culturele armoede.
Twee aspecten beangstigen mij: zelfingenomenheid en politieke manipulatie.
Dit is geen pleidooi voor doorlopend kankeren. Als we zien hoe de Vlaamse emancipatie is geëvolueerd, van een schuchtere aanzet in de jaren na 1830 tot een ver doorgezette regionalisering, dan is dat niet niets. En het lijkt mij zeker dat een totale federalisering en separatisme zal volgen. Laten Vlamingen niet zaniken over één of andere vorm van benadeling, waarvan ze menen het slachtoffer te zijn. De zelfingenomenheid, waarbij de opvatting geldt dat eigen Vlaamse beslissingsmacht ook automatisch kwaliteit betekent, lijkt mij erger. Om een aforisme te gebruiken van de betreurde sportjournalist Piet Theys: ‘Zeg niet: het is Vlaams, dus is het goed, maar zeg: het is Vlaams, dus het kan niet goed genoeg zijn’.
Laten we er vooral voor zorgen dat Vlaanderen geen groot Bokrijk wordt: we kunnen ons niet voeden met zgn. traditionele waarden. Monumenten beschermen is goed, maar bouwen met het oog op toekomstige behoeften is veel beter.
Vlaanderen heeft slechts waarde wanneer het zijn grenzen opengooit. Dit is geen pleidooi tegen federalisme of tegen wat dan ook: ook België leed aan kleinschaligheid. Maar de installatie van dat federalisme moet gekoppeld zijn aan een horizonverruiming, niet een horizonvernauwing. Wat is anders het vooruitzicht voor een natie tussen Halle en Hoogstraten, op een ogenblik dat de ruimte wordt verkend en in een volgende eeuw ook de ruimte zal worden gekoloniseerd?
Tot een halve eeuw geleden behoorde de Vlaamse intelligentsia automatisch tot de Franse cultuursfeer. Onze ontvoogding heeft jammer genoeg niet geleid tot een intelligentsia die behoort tot de Nederlandse cultuursfeer. We zijn blijven hangen in de Vlaamse en nadat onze navelstreng met het zuiden werd doorgeknipt, werd er geen nieuwe met het Noorden aangehecht. Heeft iets grotere bewijskracht voor deze uitspraak dan de grondwetsherziening van 1980, die naast een Franse gemeenschap slechts een Vlaamse gemeenschap vastlegde? Hoorde hier niet Nederlandse gemeenschap te staan?
En het gaat niet alleen om het woord, het gaat vooral om de mentale bereidheid inderdaad een Nederlandse gemeenschap te vormen. Ik ben realist genoeg om te zien hoe weinig bereidheid er is, aan deze en aan de andere zijde van de grens, om daar wat aan te doen; hoe een lang verschillend politiek systeem, een lang bestaand verschil in godsdienst, daarvoor verantwoordelijk zijn. Er is veel meer nodig dan het ploegen van de ‘Brakke Grond’. Maar wat er ook van zij, de opheffing van de vervreemding ten opzichte van de eigen cultuur, dreigt isolement en dus zelfvoldaanheid te creëren. De vooruitgang van de kennis van de eigen taal en van het Engels hebben ons niet in dezelfde mate deelgenoot gemaakt van de culturen er achter, als wat we met de achteruitgang van het Frans verloren. Dit is geen franskiljonsime, integendeel, wel de dringende
| |
| |
oproep om onze ontvoogding ook internationaal waarde te geven. Heeft men niet vaak de indruk in het buitenland, als Belg met Eddy Merckx en als Vlaming met Pieter Pauwel Rubens geassocieerd te worden, in het eerste geval dus met sport, in het tweede met een uitgestorven verleden?
Maar het opengooien van de grenzen heeft risico's. Is een zwakkere cultuur en dat is de onze, niet automatisch slachtoffer wanneer die met sterkere culturen wordt geconfronteerd? Wordt openheid niet noodzakelijk gevolgd door verlies aan eigenheid? Het risico is reëel, maar men mag het niet uit de weg gaan. Het is slechts zo dat Vlaming-zijn een waarde heeft: het is vooruitkijken, de snelweg nemen; niet energie verspillen in de achterhoede om hier of daar enkele duizenden mensen (ten dele) tegen hun democratische opvatting in bij Vlaanderen te houden. Die energie kan, ten bate van de Vlaamse ontplooiing tot natie in een groter verband, veel zinniger worden aangewend.
|
|