Het Gezin Van Paemel
Met Mira (1971) oogstte de Vlaamse filmproduktie voor het eerst sinds de subsidiëring van 1964 echt succes bij het filmpubliek.
Hoewel gedraaid door de Nederlandse cineast Fons Rademakers, was de film jarenlang het prototype van de Vlaamse film. Het box office-succes van Mira (naar Streuvels' De teloorgang van de Waterhoek) leidde in de eerste helft van de jaren zeventig tot een reeks films (Rolande met de bles; Louisa, een woord van liefde; De loteling; Pallieter) die de sfeer van het plattelandsleven kleurrijk opriepen en, met uitzondering van Louisa, een bekende roman als trekpleister hadden. Die trend - de filmkritiek spreekt van ‘kasteel- of boerenfilms’ - bepaalde een tijdlang het imago van de Vlaamse filmproduktie. Vooral jan van Raemdonck, de actiefste Vlaamse filmproducent (produktiehuis Kunst en Kino), interesseerde zich voor de transpositie van literair werk op het filmscherm.
Ook vandaag ligt het procédé van de literatuurverfilming nog goed in de markt: wat de Vlaamse filmproduktie betreft, kende dat soort films, met name
Senne Rouffaer en Jos Verbist in ‘Het Gezin Van Paemel’.
De Witte van Sichem, Vrijdag (beide uit 1980) en
De Vlasschaard (1983) een behoorlijke roulatie.
De verfilming van Cyriel Buysses overbekende naturalistische toneelstuk Het Gezin Van Paemel in 1986, is dan ook weinig verrassend. Alle kenmerken van de vroegere ‘boerenfilms’ treft men er trouwens in aan: een evocatie van het nabije verleden, i.c. Vlaanderen omstreeks de eeuwwisseling, de tegenstelling tussen de arme plattelandsbevolking en de rijke kasteelheren en bijzondere aandacht voor de fotografie van uitgelezen lokaties. Paul Cammermans regisseerde ditmaal deze jan van Raemdonckproduktie en opnieuw leverde Hugo Claus het basisscenario, dat door Cammermans werd geadapteerd. De adaptatie, volgens de regisseur ‘op Amerikaanse leest geschoeid’, blijkt achteraf niet zo geslaagd te zijn.
Het aangrijpende melodrama over de uitbuiting van de arme boer Van Paemel (Senne Rouffaer) door de rijke baron (Walter Claessens) wordt door de manier waarop de film gemonteerd is tot een afstandelijk, emotieloos verhaal over hoe het er vroeger toeging. Allerlei nevenscènes en - sequenties (de sociale opstand te Gent, het neurotische gedrag van de baronszoon (Thom Hoffman), het optreden van de stroper Manco (Jan Decleir) als vrijgevochten outcast, de liefdesperikelen van beide boerendochters, de inlijving in het leger en de desertie van Van Paemels zoon Kamiel (Marc van Eeghem) schuiven het centrale conflict tus-