sen eindpunt en begin ligt een zee van gebeurtenissen. Terwijl het humanisme de traditionalistische denktrant almaar belachelijker had gemaakt, hadden hervormingsgezinde stromingen duidelijk nooit hun weg kunnen vinden in de stugge beddingen die Habsburg had geërfd of zelf gegraven. Niettemin leverde de Reformatie nog iets anders op dan bloed en tranen. Als in 1614 het ergste misschien achter de rug is, toont ene Leonard Busher, zelf banneling, zich verbluft over de tolerantie van de Hollandse prinsen en edelen. ‘In geloofskwesties’, schrijft hij, ‘leiden geweld, zwaard en galg alleen maar tot bloedvergieten zonder veel mensen van het ene geloof tot het andere te brengen’. Verdraagzaamheid de vrucht van bittere berusting?
Murrays boek is duidelijk een schot in de roos van de actuele belangstelling voor alles wat zich in de 16e en 17e eeuw in de Nederlanden heeft afgespeeld. Een aantal herdenkingsdata hebben de studie de jongste jaren extra geprikkeld, o.a. wat betreft de uitwijking op grond van geloofsovertuiging. Onderzoek, zoals dat van dr. J. Briels, heeft voor sprekende cijfers gezorgd. Dank zij Murray ondergaat deze leesgevoeligheid nu een aanzienlijke schaalvergroting. Bij de migraties binnen de Nederlanden voegt hij immers de uittocht naar Engeland, met al zijn varianten, vanaf de vlucht uit lijfsbehoud tot en met het triomfantelijk inhalen van een gevierd artiest. De kwaliteit van de invloed die van al deze inwijkelingen is uitgegaan, staat verzinnebeeld in de hoofdletter waarmee de auteur het hele boek door het woord Vreemdelingen is blijven schrijven. Elf hoofdstukken van samen vierhonderd bladzijden lang bouwt Murray het gedetailleerde beeld op van hun fantastische inbreng. De eerste bladzijden zijn nog maar een verkenning, met Engelsen die vluchtelingen aantrekken ‘in de hoop barmhartigheid te combineren met winst’, wat Schaarbeekse toestanden oplevert en elders, zoals in Sandwich, met een zodanige concentratie van inwijkelingen dat het kwijnende stadje in enkele jaren tijd gaat bruisen van Vlaamse bedrijvigheid. Wie niet enigszins vertrouwd is met de geschiedenis van Engeland, ondervindt aanvankelijk wat moeite om het overvloedige materiaal te situeren. De mooie portrettengalerij van de Engelse vorsten vooraan in het boek, biedt hem daartoe geen steun. Maar vanaf het tweede hoofdstuk komt er meer tekening. Murray bespreekt daarin, en ook in de volgende twee, de godsdienstige ontwikkeling in al haar complexiteit: de eerste Engelse bijbelvertalingen waarmee de tegenstanders elkaar om de oren slaan, de vluchtelingenkerken die fungeren als calvinistisch paard van Troje binnen de Engelse staatskerk, de versnippering van het gedachtengoed over diverse sekten,
de wisselwerking met vooral Noord-Nederland. In de hoofdstukken V, VI en VII worden totaal andere invloeden besproken, nl. op het gebied van land- en tuinbouw, veeteelt, nijverheid, economie en financiën, wetenschap en techniek. Opnieuw ontstaat hier een ongewoon boeiend panorama met overvloedig veel feitenmateriaal waarin men gretig en af en toe verbluft onderduikt. De laatste vier hoofdstukken handelen over de inwijkelingen en het kunsten geestesleven. Boekdrukkunst, taal, wetenschap, literatuur, muziek en beeldende kunst leveren een waar pantheon op van Nederlandse groten. De elf hoofdstukken die boekdelen op zichzelf vormen en die doorgaans van passende illustraties zijn voorzien, vormen aldus een indrukwekkend encyclopedisch werk met maar weinig overlappingen. Enkele drukfouten moeten we maar vergeten; het geboortejaar van Anton van Dyck (1599, en niet 1559) is er daar ééntje van.
J.J. Murray signaleert geregeld aspecten waarvan naar hij meent het onderzoek nog niet ver genoeg gevorderd is, o.m. dat