Fundamenteel
Haar eerste tekeningen in deze periode bestaan uit grote hoeveelheden realistisch getekende veertjes in rijen naast elkaar. In deze tekeningen lijkt Marjolijn van den Assem een fundamenteel onderzoek te starten naar de organisatie van het vlak. Door de hoeveelheid veertjes lijken de tekeningen op bezweringsrituelen die in een roes uitgevoerd worden. Op het moment dat ze één veertje heeft doorgestreept is het hek van de dam. Er ontstaan tekeningen vol met krassen en lijnen. Om deze plotseling verworven vrijheid enigszins aan banden te leggen, om een houvast te hebben van waaruit ze kan werken, besluit Marjolijn van den Assem doosjes te gaan maken, doosjes die de functie hebben van een visueel dagboek. Ze vult de doosjes, elke maand één, met alle mogelijke zaken: steentjes die ze vindt, kleine tekeningen, blaadjes, die ze dan weer gebruikt als uitgangspunt voor haar tekeningen. Een ander houvast vond ze in deze jaren bij de geschriften van Nietzsche, waar ze zich sterk in herkende. Vooral het feit dat Nietzsche zonder enig compromis zoekt naar het ene kale deeltje van de waarheid zonder enige menslievendheid van zijn kant te suggereren, spreekt haar erg aan. ‘Het voornaamste is dat ieder mens uiteindelijk wordt die hij is’ citeert ze instemmend Nietzsche.
In de beginjaren na 1976 is er nog veel in haar werk dat herinnert aan haar eerste tekeningen. Ze blijft in series werken, het vlak verkennen. Langzaam echter verdwijnt het onderzoek en ontstaan de bergwandelingen, die ze in eerste instantie op papier in haar atelier maakt. Later gaat ze inderdaad bergwandelingen maken, plekken bezoeken waar Nietzsche is geweest. Ze beleeft die wandelingen weer opnieuw in haar atelier als ze de tekeningen maakt. Zoals de doosjes aanleiding waren tot haar tekeningen, zo zijn nu deze bergwandelingen en de herinnering eraan een aanleiding geworden om haar werk te maken.
De tekeningen, gemaakt met acrylverf op grote vellen, zien er fundamenteel, abstract en soms schriftuurlijk uit. Afhankelijk van haar stemming zijn ze rustig of in sommige gevallen zeer chaotisch. In dat laatste geval ontwikkelt Marjolijn van den Assem een heftig handschrift.
Hier en daar duiken er in de tekeningen herkenbare plekken op, zoals een waterval of een steen. Deze plekken zijn de rustpunten in haar werk of zoals Betty van Garrel zegt in een interview in de NRC van 30 mei 1986: ‘Deze (plekken...)vormen een soort ijsschotsen, tijdelijke eilandjes die een voet wellicht steun kunnen bieden tijdens de tocht naar een oever’.