Beeldende Kunst
Permeke en Servaes vóór 1914
Sedert 1960 actualiseerde de Latemse Kunstkring d.m.v. diverse exposities de rol en de betekenis van het artiestendorp Sint-Martens-Latem, ooit door Paul Haesaerts ‘een kleine hoofdstad van de moderne kunst’ genoemd. Ook in het Permekejaar 1986 werd door de Latemse Kunstkring een tentoonstelling ingericht die, onder de titel Permeke en Servaes vóór 1914, een belangrijk moment uit het Latems kunstleven scherper belichtte. Aan de hand van schilderijen van vóór 1914 werd de verhouding en de wisselwerking Permeke/Servaes geïllustreerd. Met brieven uit de nalatenschap van Dr. Jozef Muls als bewijs, werd eveneens aangetoond dat de vriendschap tussen Permeke en Servaes, ontstaan te Latem, zou blijven voortduren tot aan het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog, d.w.z. nadat Permeke in 1912 het Leiedorp voor Oostende had verlaten.
In 1909, toen Constant Permeke (1886-1952) te Sint-Martens-Latem arriveerde, was Albert Servaes (1883-1966) al enkele jaren bezig met het maken van een ‘zo vreemd soort (expressionistisch-getint) schilderwerk, dat het maar hoogst zelden ernstig genomen, om niet te zeggen uitgelachen werd’. Op dat ogenblik was Servaes, zonder het zelf te beseffen, de eerste ware vertegenwoordiger van het expressionisme in ons land. De uit Oostende komende Permeke verrichtte zijn militaire dienst in Gent, volgde daar de Academie en ontmoette er de jonge kunstenaars (de gebroeders Gust en Leon de Smet, Frits van den Berghe) bij wie hij zich later in Latem zou aansluiten. Hoewel hij zich nogal vrij gedroeg, hij woonde samen met zijn verloofde Marietje Delaere, was Permeke niet altijd gesticht door het frivole gedoe van zijn kameraden uit de tweede groep en hield hij zich vaak, eigenzinnig, op een afstand.
Deze zelfstandige opstelling van Permeke en het feit dat hij slechts drie jaar (van 1909 tot 1912) in de Latemse artiestenkolonie verbleef, zijn waarschijnlijk de oorzaak geweest van de volgende constatering in de catalogus van het Permeke-Museum te Jabbeke: ‘De betekenis die wordt gehecht aan het verblijf van Permeke te Latem is meestal opgeschroefd’.
Permekes biograaf Roger Avermaete gaf het wat genuanceerder weer: ‘Het zou onbillijk zijn het belang van het verblijf te Latem te onderschatten. Het heeft het scheppend werk weinig verrijkt, maar voor de vorming van de geest was zijn invloed zeker weldoend’. Paul Fierens hield er, in
L 'Art en Belgique, blijkbaar een andere mening op na: ‘De Vlaamse expressionisten zijn uitgegaan van Latem. Allen zijn Servaes schatplichtig; te beginnen met Permeke die het eerlijk bekend heeft’. Paul Haesaerts sloot zich bij deze conclusie aan: ‘De kunst van Servaes heeft aan de kunst van Permeke een buiten
Constant Permeke, ‘De lastdrager’, olie, 65 × 40 cm, 1913.
gewoon krachtige stoot gegeven, en de jongere (Permeke is drie jaar jonger dan Servaes) herneemt op zijn manier - persoonlijker en beter - de ontdekking van de oudere’. In dit laatste verband was de getuigenis van Georges Chabot verhelderend. Handelend over het fameuze doek
De Aardappelplanters uit 1909 - nu in het bezit van de Koninklijke Musea te Brussel - schreef Chabot: ‘Permeke, die enkele tubes verf kwam lenen, zag het groot, donker en ruw schilderij van Servaes. Hij was zo onder de indruk dat hij geen woord meer kon uitbrengen. Dit doek was voor Permeke een openbaring...
Toen Permeke zich in Latem vestigde, was hij nog onder de indruk van de licht-schilder Emile Claus (1849-1924), die hij zelfs een ogenblik had beschouwd (zie de catalogus van Jabbeke) als de vernieuwer van de Vlaamse schilderkunst.
In Latem had Permeke zijn artistieke weg nog niet gevonden. Aan zijn aarzeling echter tussen het impressionisme en een beginnend expressionisme, vooral