van de architecten Roger Bastin en Leo Beeck voorgesteld. Onmiddellijk laaiden felle polemieken op die ertoe leidden dat het voorstel enigszins gewijzigd werd. Daarna kon een begin worden gemaakt met de bouw. Het nieuwe museum werd uiteindelijk in oktober 1984, in aanwezigheid van het vorstenpaar, plechtig geopend.
Vermeldenswaard is toch ook, dat ondertussen op 12 september 1970 de toenmalige minister van Nederlandse Cultuur, Frans van Mechelen, op verzoek van het Antwerpse Stadsbestuur een gedenksteen had onthuld in de nabijheid van het Middelheimmuseum, waar het Museum voor Hedendaagse Kunst van Antwerpen opgericht zou worden naar een ontwerp van Le Corbusier, ‘Le Musée sans Fin’. Het is bij deze gedenksteen gebleven. Een andere minister van Cultuur, Karel Poma, besliste vele jaren later dat het Antwerpse Museum voor Hedendaagse Kunst ondergebracht zou worden in een afgedankte werkplaats aan de Zuiderdokken. De opening zou dit jaar moeten plaatsvinden. Om de geschiedenis in Antwerpen volledig te maken moet nog vermeld worden dat architect Leon Stynen in 1966 een ontwerp had voorgesteld voor een museum aan de wandelterrassen van de Scheldekaaien. Dit plan werd echter door het stadsbestuur afgekeurd, omdat de lokatie de havenactiviteiten zou belemmeren. Omstreeks dezelfde tijd hadden de Middelheim Promotors een project laten uitwerken door architect Walter Bresseleers om in de buurt van het Middelheimpark een nieuw museum te bouwen, maar ook die plannen verdwenen in een la. Terug naar Brussel. Na de plechtige opening kwam de kritiek op het museum opnieuw los en die betrof zowel de architectuur als de verzameling die nu voor het eerst voor een groot deel tentoongesteld kon worden. Net als vóór en tijdens de bouwwerkzaamheden verschenen ook nu emotionele artikelen in kranten en tijdschriften. De kern
Kon. Museum voor Moderne Kunst, Brussel.
van de kritiek betrof het feit dat het eigenlijke museum ondergronds werd gebouwd, waardoor het niet kon profiteren van een gunstige lichtinval; ook nam men aanstoot aan de noodzakelijke ontmanteling van de Hofberg, waar een groot aantal stedebouwkundig belangrijke huizen werd gesloopt. Objectief gezien bevatten deze punten van kritiek veel waarheid. Door het aanbrengen van één grote lichtwand in de put waarin het museum werd gebouwd en de daarop straalgewijze opgetrokken wanden worden de kunstwerken zowel door dag- als kunstlicht beschenen, wat zeker niet de ideale belichting is. Het circuit dat de bezoeker moet volgen is niet duidelijk en leidt tot labyrintische omzwervingen; een chronologische wandeling wordt daardoor wel heel moeilijk. De toegang tot de zalen voor tijdelijke tentoonstellingen in het Hotel Altenloh, met daarbij aansluitend de toegang tot het museum zelf, zijn door de niveauverschillen onduidelijk. Om gemakkelijk de verschillende verdiepingen in de tentoonstellingsruimten te bezoeken moet men zich van een lift bedienen, waarbij de hulp van een suppoost onontbeerlijk is. Een noodzakelijke cafetaria ontbreekt. Kortom, dit museum is als gebouw veel minder functioneel dan de