Het laatste portret van Kafka (Berlijn, 1923-24).
gang te krijgen tot het slot, dat vanaf een bergtop het dorp domineert. Hij zal er niet in slagen.
Een profetisch werk: Kafka beschrijft een gesloten gemeenschap (onze Westerse beschaving) waarin alles bepaald is en die geen enkele ontwikkeling meer mogelijk maakt, waarin alles corrupt is en alles wordt geregeld door een administratie die deze corruptie .dient. Daartegenover staat de ‘nieuwe man’ (de hoofdpersoon K.) die aan de mensen iets anders wil meegeven: de vrijheid, het persoonlijk recht.
Das Schloss heeft geen slot. Het boek eindigt abrupt, midden in een hoofdstuk. Laporte opteerde daarom voor de versie van Max Brod, Kafka's levenslange vriend. Kafka zou hem verteld hebben dat, na vele tribulaties, de held K. sterft. Rond zijn graf verzamelt zich de
dorpsgemeenschap die commentaar geeft. Op dat ogenblik komt een bode uit het slot met de boodschap dat K. het recht krijgt om in het dorp te wonen en te werken. ‘Het woonrecht in het graf, dat heeft hij gekregen’, merkt één van de vrouwen op.
Kafka, die altijd negatieve toestanden beschrijft zonder zelf negatief te zijn, wou hiermee bewijzen dat de bemoeiingen van de enkeling, hoewel ze vergeefs lijken, dat toch niet geweest zijn. Hemzelf is het eveneens zo vergaan. Na zijn dood is men vanuit alle hoeken van de wetenschap, de filosofie, de religie, het sociale op hem afgekomen. Hij heeft rond zijn figuur een hele bibliotheek doen ontstaan. Iedereen herkende zichzelf, omdat Kafka verhaalt over bestaande, of komende toestanden.
André Laporte schreef zelf het libretto: een hele opgave, wil men geen afbreuk doen aan het werk én de auteur.
De algemene vorm van zijn opera is klassiek: drie bedrijven met elk drie scènes. Het ‘reciet’ overheerst en stimuleert de actie. Geen aria's, of duo's of groepen. Er is één grote globaalscène - die men in de klassieke opera een ‘grote scène’ zou noemen - tijdens het gesprek in de herberg tussen K. en de vrouwelijke hoofdspersoon Frida. Voor deze figuur stond de Praagse journaliste Milena Jesenskà model, die enige tijd haar man verliet voor Kafka; zij verlaat in Das Schloss de ambtenaar Klamm een tijdlang voor K.
Het lange verhaal van Olga, dat een groot deel van het derde bedrijf beslaat, heeft Laporte structureel mogelijk gemaakt door het op te vatten als een ‘ritornel’, een refrein dat regelmatig terugkomt en het eentonige van haar monoloog onderstreept.
De schakel met het verleden zijn de Leitmotive die Laporte gebruikt, net als Wagner. Elke stem wordt gekarakteriseerd door haar bepaalde motief of instrument. De hoofdpersoon K. is de trompet: men hoort het thema zeer dikwijls maar steeds in een andere ritmi-