merkt op dat Claes de toestand van de Vlamingen situeert in die van een land in de ondergang; het denkkader van de auteur wortelt in het ‘conservatief-revolutionair’ gedachtengoed dat in zijn jeugdjaren opgang maakte en momenteel in hernieuwde vorm weer opduikt in een wereldwijde neoconservatieve stroming die zwaar tilt aan de machteloosheid van de overheid, het uit de hand lopen van de openbare schuld en het verdwijnen van traditionele waarden. Niet zozeer in boeken als wel in honderden dag- en weekbladartikelen heeft Claes na de Tweede Wereldoorlog steeds weer aandacht gevraagd voor de problematiek van de machtsverwerving en de machtsuitoefening. Deze Vlaams-nationalist is sinds vijf decennia een briljant observator van, en soms een bevoorrecht getuige en medespeler in de Belgische maatschappelijke ontwikkelingen o.m. als schepen van Groot-Brussel tijdens de oorlog en senator. Hij is daarbij het conflict met de publieke opinie, met inbegrip van zijn eigen geestverwanten, nooit uit de weg gegaan.
De afwendbare nederlaag is een frontale aanval op de flamingantische gemoedsrust en de Belgische politieke situatie van vandaag - speciaal op de wijze waarop de regelingen van het ‘communautair’ probleem in de periode 1970-1980 tot stand kwamen - en op het falen van de Vlaamse Beweging in die periode. Het komt erop neer dat Claes het federalistisch of confederalistisch model verwerpt, omdat het de Vlamingen macht ontneemt, niet alleen in België, maar zelfs in de zg. autonome Vlaamse instellingen: ‘(Het komt erop aan) de hele macht te verdelen binnen de werkelijke machtsruimte, die er is in België. Wij hebben geen zelfbeschikking zolang in deze ruimte over ons kan beschikt worden en nogal door degenen die ons niet waard zijn. Wij beschikken niet over ons eigen lot, indien wij daarop de greep hebben afgestaan’ (p. 82). Flamingantisch anti-Belgicisme ‘gaf de Vlaamse politiek een belangrijke strategische vergissing in waarbij een toestand, een conditie, een situatie, een systeem met een tegenstander werd verward’ (p. 115). Met die afwijzing van het federalisme zet de schrijver ondertussen opnieuw een consensus op de helling die in de jaren zeventig in de Vlaamse Beweging vrijwel algemeen is geworden. Claes' veelal apodictische formuleringen doen de lezer meer dan eens steigeren: in de koningscrisis van de jaren veertig stonden ‘de’ Vlamingen aan de juiste, maar verliezende kant (p. 16); de macht van Frankrijk in de wereld is afgenomen, maar in dit kleine land neemt zij toe (p. 37); de tegenstanders, de ‘niet-Vlamingen’, zijn erin geslaagd het Vlaamse politieke ‘mechanisme’ buiten werking te stellen (p. 17), een mechanisme dat als volgt wordt beschreven: de Vlaamse Beweging liet de liberale en socialistische partijen ongemoeid, en maakt gebruik van de Vlaamsnationale partij om de CVP, de ‘nederlaagpartij’, onder druk te zetten.
Wat de Vlamingen betreft die in het Belgische bestel dan toch maar een topfunctie bereiken, heet het dat de in politiek opzicht verslagenen in persoonlijk opzicht geslaagd kunnen zijn (p. 79). Van het Egmontpact zegt Claes dat de Vlaamse Beweging de overwinning daarop behaalde in het ‘verdacht gezelschap’ van de Belgicistische unitaristen uit de Raad van State, en zelfs van de christelijke arbeidersbeweging’ (p. 58). Toch wordt het unitarisme door hem bepaald niet afgewezen: ‘De enige uitkomst is dat het volk een natie wordt, en het land een vaderland; een vaderland voor iedereen, maar niet een werktuig van de minderheid om de meerderheid te ontmaken en te ontmachtigen’ (sic, p. 127).
Lode Claes schetst geen strategie om uit de impasse te komen. Zijn boek sluit ongetwijfeld aan bij de toenemende Vlaamse wrevel over de resultaten van de recente staatshervormingen. Het wachten is alsnog op een auteur