twee internationale symposia, respectievelijk in samenwerking met de Vereniging voor Nederlandse Muziekgeschiedenis en de Nederlandse Luitvereniging.
Volgen we de belangrijkste manifestaties.
De festivalproduktie rond Erasmus van Rotterdam eindigend in een gezamenlijke maaltijd werd een ware happening. Regisseur Fred Bosman had het thema geactualiseerd, zo werd de geleerde bestookt op een twintigsteeeuwse persconferentie. Mocht het idee op papier niet oninteressant voorkomen, de uitwerking herinnerde te veel aan vormingstheater. Trouwens, het ‘grappige’ verloor het wel vaker van het ‘serieuze’.
Volgen we de bijdragen voor het thema ‘liturgisch drama’.
Het ensemble Alia Musica bood in het Sint-Nicolaas-spel Filius Getronis dolkomisch vermaak, opgezet als een boertig wagenspel, waarin de koning door zijn troon zakt, het wonder van de heilige door een bomontploffing kracht wordt bijgezet en zo meer. De vocale presentaties hielden niet over, maar Alia Musica is wel degelijk gespecialiseerd in instrumentale adaptaties, waarbij midden-Italiaanse, Siciliaanse en Kretensische volksinstrumenten een belangrijke rol spelen. Men waande zich meermalen op een bacchantisch ruig, folkloristisch dansfestival, - waar liturgisch drama al niet toe kan leiden!
In zeer grote tegenstelling daarmee musiceerde het ensemble Organum, dat het Officium Peregrinorum in een strikt liturgisch kader plaatste. De fraaist denkbare antifonale processiegezangen in een rijke vocale uitwerking, versieringen in Grieks-Orthodoxe stijl, sober van enscenering in een slechts door kaarsen verlichte kathedraal, zonder spelelementen.
Schola Antiqua New York waagde zich daar in een gestyleerde zin wel degelijk aan en liet ook moderniseringen (in kledij) toe, zij het met mate. Fraai gezongen zonder instrumentale weelderige ondersteuning.
Het Hilliard Ensemble (Foto S. Maeder).
Het meest overtuigend ten slotte was de bijdrage van Sequentia Köln in Planctus Mariae, zeer doordacht en tot in alle finesses uitgewerkt. Subliem gezongen, fraai vedelspel (alleen nogal ascetisch qua klankkleur) en wat de enscenering betreft: uiterst geraffineerd, de Pieterskerk omgetoverd in een veertiende-eeuwse ontmoetingsplaats tot in elk détail toe: requisieten, gewaden, opstellingen, gebaren, enzovoort. In sommige manuscripten staan regie-aanwijzingen voorgeschreven, zoals omhelzingen, arm- en handgebaren.
Volgen we de bijdragen die de diverse koren leverden aan het Tweede Internationale Josquin Symposium, gewijd aan de opera dubia van Josquin: één derde van zijn oeuvre, zo is de algemene gedachtengang, zou weleens niet van Josquin kunnen zijn. Het Hilliard Ensemble beet de spits af, Josquin confronterend met Verdelot en Stoltzer, het Ensemble Clément Janequin combineerde Josquin met Brumel, The Tallis Scholars met De la Rue en La Chapelle Royale met Mouton.
Het Hilliard Ensemble maakte de meeste indruk met het zeer avontuurlijke De profundis voor vijf stemmen (Josquin schreef nog een vierstemmig De profundis dat veel minder karakteristiek is), ongetwijfeld het staatsmotet bij uitstek voor de begrafenissen van de Nederlandse en Franse vorsten, en het wist nauwelijks minder ontroering te schenken in Josquin's eerbetoon voor zijn voorganger Johannes Ockeghem, - niet eerder hoorde ik de Deploration d'Ockeghem zo homogeen en plastisch uitgevoerd.
Het Ensemble Clément Janequin was minder op versmelting uit, klonk heel kernachtig en direct, maar in te energieke tempi.
The Tallis Scholars stonden daar zo tussen in: minder homogeen dan Hilliard, minder ruig dan Janequin.
Het koor van La Chapelle Royale vond ik het minst overtuigend, althans op het Josquin-Moutonconcert, want wel degelijk boeiend op een concert met werken van Lully (Miserere) en Campra (Requiem). Trouwens, ook The Tallis Scholars waren beter op dreef op een concert buiten het Josquin-symposium, gewijd aan een requiem van Da Victoria, een uitvoering die zelfs kon uitgroeien tot één der absolute hoogtepunten in het festival.
Ook The Consort of Musicke presenteerde zich onvergelijkelijk veel overtuigender in een kerkruimte (Geertekerk) dan in de concertzaal (Muziekcentrum Vredenburg). Onwillekeurig denkt men aan de scholing van Engelse zangers beginnend in kathedrale jongenskoren, waar men de stem leert ‘plaatsen’ in een grote, hoge kerkruimte, - dat moet er de verklaring voor zijn.
De meest ‘moderne’ muziek klonk aan het eind van het festival: Philippe Herreweghe dirigeerde gewetensvol Mozarts Requiem en in de Schubertiade ontmoetten elkaar het Smithson String Quartet en het duo Michael Schopper bas-bariton en Ludger Rémy fortepiano. Het kwartet musiceerde heel licht en doorzichtig, de bas daarentegen accentueerde wel degelijk ook de romantische Sehnsucht in Schuberts liederen.
Ten slotte bewaar ik heel prettige herinneringen aan de luitmanifestaties, zo overtuigde in het bijzonder de vihuelist Hopkinson Smith en bewees luitist Toyohiko Satoh dat zijn instrument ook in de 20e eeuw een rol kan spelen (eigen composities), terwijl Tera de Marez Oyens in opdracht van het festival met een fijnzinnige liederencyclus voor sopraan met luitbegeleiding bijdroeg.
Ernst Vermeulen