Faasse al dan niet bewust een onderscheid tussen grote- en kleine-zalen achterwege liet. De daling werd daarmee niet langer meer een zaak van het hele toneel. Onmiddellijk kwam de tegenval opgang. Het Nederlands Theater Instituut betoogde terecht, dat de jeugdvoorstellingen en plaatselijk gesubsidieerde initiatieven buiten beschouwing waren gebleven. Wat niet klopte was de daaruit getrokken conclusie: géén daling, maar een aardverschuiving van de grote naar de kleine zaal en van het volwassenentoneel naar het jeugdtheater. Was dat maar waar. Twee wetenschappers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) rekenden op persoonlijke titel het beschikbare (en gebrekkige) cijfermateriaal na en stelden dat ‘het overige toneel voor algemeen publiek de teruggang in aanbod en bezoek in de periode 1980-1985 bij het gesubsidieerde toneel niet of nauwelijks heeft kunnen compenseren, ook niet in de kleinere zalen’. Volgens hen is het beeld zelfs nog negatiever dan Faasse al schetste.
Nog meer beroering gaf één van de prominent aangevoerde oorzaken voor de daling: gebrek aan kwaliteit, met als voornaamste reden - aldus voerden de geënquêteerde schouwburg- en andere directeuren aan (critici mochten van Faasse niet meedoen) - de versnippering. Met zoveel woorden zegt het rapport het niet, maar de suggestie die van dit argument uitgaat is duidelijk zat: verminder het aantal kleine groepen en adhoc-produkties en de grote zaalprodukties zullen beter bezet kunnen worden dan nu het geval is. Het aantal gezelschappen en initiatieven groeide immers over de afgelopen twintig jaar met rond de vierhonderd procent, een steiging die uitsluitend het kleine zaalcircuit betreft. Logisch dus dat het rapport als een aanval op de kleine groepen werd gezien.
Hoe nu verder? George Lawson, het al eerder genoemde hoofd toneel van WVC, nam verrassend het voortouw. In een (geautoriseerd) interview in het Utrechts Nieuwsblad schaarde hij zich achter het argument van de versnippering, maar verbond daar een andere conclusie aan: het grote zalen-toneel moet zijn eigen boontjes maar doppen. In artistiek opzicht bloeit het kleine zalen-circuit, constateerde Lawson, en het zou van een onzinnig beleid getuigen om te kappen in een met zorg opgekweekte sector ten behoeve van het veel ziekere repertoiretoneel. Gelukkig, zo stelde hij, kondigden de grote zaal-initiatieven in Amsterdam (de komende nieuwe groep rond Gerardjan Rijnders), Den Haag (De Haagse Comedie gaat verdwijnen om plaats te maken voor een nieuw en groter gezelschap rond Hans Croiset) en in Rotterdam (plannen voor de uitbreiding van het Ro-theater als de nieuwe stadsschouwburg in de Maasstad een feit is) een nieuw élan aan. Nu charismatische toneelleiders hun schouders er onder gingen zetten, kwam het wie weet toch nog goed.
Onvermijdelijk, zo wierp Lawson voorzichtig op, zou de vernieuwde aantrekkingskracht van deze drie randstedelijke gezelschappen wel eens ten koste kunnen gaan van de regionale ensembles Globe in Eindhoven en Theater in Arnhem. Dat had met geld niets vandoen, aldus Lawson, maar was puur een zaak van inschatten van de overlevingskansen, en daarmee waren we weer bij het argument van de versnippering terecht gekomen.
Het interview deed veel stof opwaaien, tot kamervragen aan toe. Lawson sprak voor zijn beurt, werd er gezegd. En dat was ook zo: de Raad voor Kunst hoort als eerste inhoudelijk te oordelen, en niemand kan ontkennen dat met het ter discussie stellen van het voortbestaan van Theater en Globe geen artistiek oordeel wordt geveld.
Wat bewoog Lawson? Allereerst: oprechte bezorgdheid, daarvan ben ik als schrijver van dit interview overtuigd. Het ligt voor de hand dat de druk binnen het eigen departement op Lawson groot was. De sterk opbloeiende dans vraagt om meer geld, de momenteel haast magnetische opera blijft om meer geld eisen, de film bleef relatief enorm achter, en met het theater gaat het ronduit slecht. Is het dan zo gek om een overhevelen van het toneelpotje naar andere potjes te vrezen? Daarom wilde Lawson de discussie op gang brengen. Daarom sprak hij voor zijn beurt.
Hoe paradoxaal dat ook moge klinken, hij had Globe en Theater geen betere dienst kunnen bewijzen. Met zijn uitspraken deelde hij een voltreffer in het hart van de plaatselijke overheden uit; de chauvinistische gevoelens gloeiden keurig rationeel onderbouwd tot tropische temperaturen op, en het dichtdraaien van de WVC-subsidiekraan werd electoraal gezien nagenoeg onmogelijk.
Ik denk niet dat Lawson dit effect voorzien heeft. Tijdens het interview was hij er bepaald niet op gebrand om de dreiging voor deze groepen te accentueren. De woorden Globe en Theater nam hij geen één keer in de mond, dat deed ik, en hij bevestigde stilzwijgend. Wat Lawson voorstond, was in de eerste plaats een bijdrage leveren aan een klimaat waarin de plannen voor Den Haag en Rotterdam (Amsterdam is al een feit) kans van slagen zouden maken. Want: wie gaat de extra miljoenen betalen? Dacht Lawson werkelijk dat deze twee steden in staat of bereid zijn om een plekje op de toch al zwaar onder druk staande gemeentebegroting vrij te maken? Natuurlijk niet, hij weet wel beter.
Lawson staat met de rug tegen de muur: de huidige Haagse Comedie kan zo niet meer verder, daarvoor is er te veel gebeurd. Een betere kandidaat als Hans Croiset, Nederlands meest gepokt en gemazelde toneelleider, valt inderdaad nauwelijks voor te stellen, en dat weet Hans Croiset uiteraard. Hij verkeert in de positie om eisen te stellen, en doet dat dan ook. En als Den Haag een groot gezelschap krijgt, Amsterdam er dan al één heeft, valt er weer geen argument te bedenken waarom