Ongewone bundeling van Jan G. Elburg
Jan Elburg zal bij de meeste lezers bekend zijn vanwege zijn deelname aan de Cobrabeweging. Een enkeling weet dat hij ook behoorde tot het aan Cobra voorafgaande tijdschrift Reflex en daar weer aan voorafgaand was hij ook redacteur van Het woord. Toen hij halverwege de jaren zeventig zijn verzamelde gedichten uitbracht waren daar de bundels tot Laag Tibet (1952) uitgelaten. Over de reden daarvan hoeft niet gespeculeerd te worden want hij zegt zelf onomwonden dat zijn eerste poëzie vanuit de opportunistische doelstelling is geschreven om de critici te behagen. Aan het begin van de oorlog maakte hij zijn debuut in Criterium om even later met zijn eerste bundel Serenade voor Lena (1943) voor de dag te komen. Tot voor kort was er alle reden om aan te nemen dat hiermee voldoende over het jeugdwerk van Elburg gezegd was. Door het onlangs verschenen Vroeger komt later geeft Elburg echter voldoende aanleiding om toch weer iets over zijn jeugdwerk te zeggen. Let wel, het gaat hier o.a. om poëzie die nog niet eerder gepubliceerd werd.
Cobradeskundige Willemijn Stokvis las in R.L.K. Fokkema's Het komplot der Vijftigers (1979) dat Elburg naar aanleiding van een surrealistische tentoonstelling in 1938 te Amsterdam poëzie had geschreven, geïnspireerd op schilderijen van Tanguy, Ernst en Magritte. Omdat er enkele jaren tussen het bezichtigen van de tentoonstelling en het maken van de gedichten zat, kwam de bijbehorende catalogus (die Elburg later aan Gerard den Brabander uitleende en die hem voor drank verruilde) goed van pas. Maar goed, de gedichten kwamen pas weer boven water (letterlijk) toen Elburg na een brandschade zijn huis aan het opruimen was. Ik vertel dit zo uitvoerig omdat dit het zo vaak gedebiteerde idee relativeert dat Cobra voor het eerst surrealistische impulsen uit het buitenland verwerkte. Overigens bezocht Gerrit Kouwenaar, lid van Cobra, de tentoonstelling ook.
In het colofon van Vroeger komt later wordt vermeld dat het hier om een ‘monografie’ gaat. Dat vind ik wel een erg beperkte opvatting van het woord maar niettemin is het een wat rommelig maar toch interessant boek geworden. Het is niet alleen de ‘vroege poëzie die nu later gekomen’ is die Elburg als het ware met terugwerkende kracht tot het surrealisme doet bekeren. Ook de ruim dertig pagina's lange inleiding van Stokvis en de verschillende brieven van Elburg die ook afgedrukt zijn werken hieraan mee. Aan Arie van den Berg schreef hij in december 1980: ‘Het surrealisme spreekt mij aan omdat het de methode van het avontuur hanteert, van de ontdekkingsreis in het onbekende.
Jan G. Elburg (o 1919).
Ook al omdat het, mits consequent toegepast, je de stereotypen doet ontlopen die je in je jonge jaren voor “fantasie” houdt.’
Ik geef hier een voorbeeld van de opgenomen surrealistische poëzie:
Duister gat in een zwarte zandbak,
zwevende, hete rots er boven,
zwetende rots die pek drupt
in de diepe, duistere gaap
om, voor een rouwig ontbijt,
het oostindische ei te koken
van de schaduwvogel op de tak,
tussen gitten en ebben lover,
met vleugels die negerhandenzijn,
met rokende ringen aan de vingers,
snakkend naar de snaren, van een verkoolde gitaar.
Met een geteerde camera (obscura)
op een rolletje nachtzwarte pruimtabak
leg ik dit vast om het te bewaren
voor de sneeuw deze winter,
de witte buik van de bruid
van de wever van bleke wanten.
Net als veel andere Vijftigers maakte Elburg naast zijn poëzie ook beeldend werk. Iets wat tot nu toe minder bekend was, zijn de surrealistische collages, al stonden er al een paar in Praatjes kijken (1960; uitgebr. herdr. 1974) afgebeeld. De omschrij-