Bloemen van papier
Het eerste gedicht uit deze -met de Staatsprijs bekroonde! - bundel van Roger M.J. de Neef, zet al meteen de toon:
De dood is aan mij, in mij volgroeid.
Met zijn vragende tekens, verhaal ik
Het afscheid dat ik van U nam:
Zo bracht de ruimte ons nabij:
Ik de doder, Gij de dader
Gij hebt mij gemaakt naar Uw beeld en gelijkenis
Die toon omvat ingrediënten zoals: herhalingen met variaties, parallelconstructies, Sacrale Hoofdletters, ongewone, verplechtigende syntaxis, een mythisch-religieus taalregister en al even uitdrukkelijk plechtige vergelijkingen (Als... Zo...), dik in de verf gezette klankassociaties (vader/verjaar, doder/dader) en wendingen die zo uit Pernath weggelopen lijken: ‘Met zijn vragende tekens, verhaal ik’. Als je verder kijkt dan dit ene gedicht is er zo nog wel een reeksje stilistische knepen te ontdekken: het gebruik van elliptische zinsconstructies, de retorische toon, vooropplaatsingen, chiasmen, metaforische ‘van’-constructies, ongewone koppelingen van woorden, van het type ‘Moest ik U verliezen en ontmoeten’, ‘Willig geschonden en geschonken’, of nog Pernathiger: ‘Zo zullen wij veranderen en verblijven.’
Wat ik wil zeggen is, dat deze poëzie - globaal bekeken - drijft op een arsenaal van retorische technieken, die inderdaad resulteren in een toon. Een toon van gewichtigheid, plechtigheid. Men zou ook kunnen zeggen: mooi/drukdoenerij. Wie zijn geliefde als volgt aanspreekt: ‘Geliefde,/Gevederde monstrans van ons lichaam en bloed’ (24), die verwart in mijn ogen ornament en decor met poëzie.
Zo zijn er nog heel wat staaltjes op te noemen. Over de bloemen vernemen wij het volgende:
Van de duurzame zaden dragen zij het zadel.
En met hun lichamen van lippen Verluchten zij het licht. (p. 40)
Zeer zeker, goed gezien, en klinklaar klankspel. Overigens zijn, en dit is dan een diep doordenkertje, hun gesprekken ook ‘doorgrondelijk tot in de wortel’.
Het staat natuurlijk iedereen
Roger M.J. de Neef (o 1941) (Foto Rikkes Voss).
vrij liever te schrijden dan te stappen. En ze moeten er allemaal zijn: de keuvelaars en de schreeuwers, die van het understatement en die van de orakeltaal.
Maar of aan die orakeltaal dan ook een Staatsprijs voor Poëzie toegekend moet worden, valt te betwijfelen. Ik weet eigenlijk wel zeker van niet.
Ik kan ook heel anders over het werk van De Neef schrijven. Dat gaat dan in deze trant: door een bestudeerd gebruik van interne correspondenties op alle niveaus van zijn taalgebruik, bouwt de dichter een netwerk op, waarin hij de dingen en de ervaringen opvangt, ze uit de zinloosheid van hun isolement haalt om de diepste, mythische verbanden te herstellen. Deze poëzie is in wezen religieus van aard omdat ze door en in de taal mens en natuur, leven en dood, anekdote en kosmos op elkaar betrekt.
Het erge is dat zoiets niet eens allemaal gelogen is, behalve dan in de leugen van de retoriek. En nog erger is, dat daardoor een foeilelijk vers als: ‘Rivieren, zij zijn de bloedsomloop van de aarde.’ (38) er niet mooier op wordt. En het ergst van al is, dat tal van lezers, blijkbaar ook lezers van wie men beter zou mogen verwachten(?), zalig meedrijven op die bloedsomloop. Ook nog wanneer zij in datzelfde gedicht dingen lezen als:
- ‘Rivieren, zij verwijderen zich van hun oorsprong,
Keren nooit terug en blijven aan zich zelve gelijk’.