Film
Omtrent de Vlaamse filmproduktie.
Bestaat er zoiets als een Vlaamse film en hoe definiëren we dit begrip? Hoe evolueerde de Vlaamse filmproduktie vanaf haar autonomie in 1964 tot vandaag? Welke rol speelt enerzijds de overheid en anderzijds het privékapitaal bij zowel de produktie als de distributie? Welke factoren beletten een continue filmproduktie? Waarom kwam het door cineasten zo gegeerde produktiefonds niet tot stand? Wat staat tot vandaag een vlotte samenwerking met de televisie in de weg?
Wie op deze vragen een bevredigend antwoord zoekt, zal te vergeefs het boek De Vlaamse film. Evolutie van de Vlaamse langspeelfilm sedert 1960 raadplegen. De publikatie van het proefschrift waarmee Bruno Verpoorten in 1979 aan de Katholieke Universiteit te Leuven promoveerde tot licentiaat (doctorandus) in de politieke en sociale wetenschappen, richting communicatiewetenschappen (film), bevat slechts een uitgebreide en en daardoor ook oppervlakkige ‘eerste schets van de Vlaamse film sedert 1960’.
De auteur heeft het in vier in talloze stukjes uiteenvallende hoofdstukken over respectievelijk de problematiek van de filmdialoog, de opbouw van de Vlaamse filminfrastructuur, de evolutie van de Vlaamse lange speelfilm en de verhouding film en televisie. Op zichzelf zijn de aangesneden thema's elk voor zich voldoende boeiend en ze kunnen tot verhelderende inzichten en standpunten leiden.
Maar, zoals in vele licentiaatsverhandelingen brengt de student het vaak niet verder dan tot het aanbrengen van een aantal problematische gegevens op basis van een beperkt bronnenonderzoek. En dat is wat ook in dit werk gebeurt.
Zo begeeft Verpoorten zich in zijn eerste hoofdstuk op het terrein van de linguïstiek en geeft hij een aantal ideeën weg over dialectgebruik, de omgangstaal vroeger en nu, het Algemeen Nederlands en de Vlaamse taal (sic). Een zin als ‘Wanneer het dialect in de omgangstaal verdrongen wordt door het algemeen beschaafd, verdwijnt het ook als gesproken taal in de film’ (p. 18) zal menig sociolinguïst op zijn minst de wenkbrauwen doen fronsen. Zonder het taalgebruik van de Vlaamse film verder te beschrijven en te analyseren komt hij dan tot wat voor hem een aanslag op de authenticiteit van het filmbeeld is nl. het aanwenden van onderschriften. Daaraan worden dan heel wat theoretische beschouwingen gekoppeld, die met de Vlaamse film an sich vaak nog nauwelijks iets te maken hebben. Uiteindelijk drukt de auteur de hoop uit dat ‘anderstaligen geen dubbing zouden wensen van de Nederlandstalige dialoog - hoe onverstaanbaar ook -, omdat zij deze fundamenteel tot de taal van het Vlaamse filmbeeld zouden rekenen’. (p. 35) In dit verband verwijst hij naar Ingmar Bergman en stelt hij het voor alsof diens films te begrijpen zijn in originele versie zonder onderschriften of na-synchronisatie. Aldus wijdt Bruno Verpoorten bladzijden lang uit over het probleem van de onderschriften wat nu enemaal in de gesproken film een noodzakelijk kwaad is, indien je de door alle cinefielen verketterde dubbing wil vermijden.
Op een gelijkaardige manier worden ook de volgende hoofdstukken afgewerkt. Zo bevat het boek pagina's over de historiek en de functie van het Belgisch filmarchief en over buurt- en studiobioscopen, terwijl de teloorgang van het Nationaal Festival van de Belgische film niet ter sprake komt. Dit festival had nochtans een belangrijke rol te spelen als stimulans voor zowel de Vlaamse als de Waalse filmproduktie.
Tot een duidelijke definitie van wat nu een Vlaamse film kan genoemd worden, komt het niet, evenmin als tot een inzicht in de evolutie en de (economische) achtergronden van de Vlaamse filmproduktie.
Wie helemaal niets weet over de ontwikkeling van de filmproduktie in Vlaanderen sedert 1960, zal in dit werk wel een en ander schetsmatig vernemen. Wie de Vlaamse filmproduktie enigszins volgt krijgt heel wat theorie uit de cursus van prof. Peters voorgeschoteld en botst op heel wat onnauwkeurigheden en leemtes. Naast een onoverzichtelijke lay-out met tal van overbodige citaten ontsieren een onzuiver woordgebruik en een achterhaalde clichématige beeldtaal deze uitgave van het Leuvense Centrum voor Communicatiewetenschappen.
Kortom, de bij de aanvang van deze recensie gestelde vragen wachten op een indringender analyse, die heel wat inside informatie over wat zich achter het Vlaamse filmscherm afspeelt, vergt.
Wim de Poorter
Bruno Verpoorten, De Vlaamse film, Uitgeverij Centrum voor Communicatiewetenschappen, Leuven, 1983, 151 p.