Noord-Amerika, met al de gevolgen van dien voor flora en fauna, omdat men er op rekent dat de Rijn over enkele jaren een ‘schone’ stroom zal zijn. De mogelijkheden van de moderne techniek, evenals de verklaringen van de hoogste Duitse autoriteiten waaronder Kanselier Brandt, versterken deze veronderstelling. Bovendien zal het nieuwe meer door een sluis in de afsluitdam met zout water ververst kunnen worden.
2. Op zich zelf is de 9 km. lange afsluitdijk niet duurder dan de verhoging en verzwaring van de 245 km. bestaande dijken. Maar, afgezien van het feit dat deze verhoging en verzwaring 20 à 25 jaar zou duren - wat op zich zelf reeds een groot risiko met zich brengt - zal de instandhouding van een dergelijke verdedigingslinie konstant veel mankracht en onkosten vergen. Daarbij zouden de verhoogde dijken het landschap ontsieren en men kan zich afvragen of er, op langere termijn, in verband met het rijzen van de zeespiegel geen nieuwe en kostbare dijkverhogingen nodig zouden zijn.
3. De erosie brengt jaarlijks veel zand van het Oosterscheldegebied naar de zee, zodat er steeds dieper wordende stroomgeulen ontstaan. Sedert het aanleggen van een aantal sekundaire dammen werd een verstoring van de getijbeweging in de Oosterschelde gekonstateerd. In het regime van de Oosterschelde schijnen duidelijke veranderingen te zijn ingetreden. Zo heeft men vastgesteld dat sinds de afsluiting van het Volkerak zich een verdieping van de Oosterschelde voordoet. Metingen hebben aangetoond dat sommige geulen drie tot vier meter dieper geworden zijn. Deze uitschuring van de bodem kan gevaren veroorzaken. Zo werden bij de pijlers van de Zeelandbrug veranderingen gekonstateerd. Een berusting in de huidige situatie brengt zulke grote risiko's met zich mee dat het misschien verstandiger zou zijn indien men de Oosterschelde wil open houden, alle reeds gelegde dammen weg te nemen, zo beweren altans de voorstanders van de afsluiting. De situatie is immers in dat opzicht gevaarlijker geworden dan toen de dammen er nog niet waren.
4. Het Schelde-Rijnverdrag kwam tot stand na tientallen jaren moeizame onderhandelingen tussen België en Nederland. Daardoor kon de Schelde-Rijnverbinding (van kapitaal belang voor de haven van Antwerpen) eindelijk verwezenlijkt worden. Dit verdrag gaat er echter vanuit dat de Oosterschelde wordt afgesloten. Gebeurt dit niet, dan dient er een ekstra sluis gebouwd te worden. Zal Nederland bereid zijn bij te dragen in deze grotere financiële kosten en zal België geen bezwaar maken tegen een derde sluis?
De huidige regering Den Uyl ziet zich dus geplaatst voor het probleem open of gesloten Oosterschelde. ‘Keerpunt 1972’, het regeerakkoord van de progressieven, zegt daarover het volgende: ‘Er komt een nieuwe Delta-kommissie die dient te onderzoeken op welke wijze de eisen van de bescherming tegen stormvloedrampen en van het behoud van het natuurlijke milieu zijn te combineren. Hangende dit onderzoek worden de afsluitingswerkzaamheden in de mond van de Oosterschelde getemporiseerd en zo nodig gestaakt.’
De huidige minister van Waterstaat, de Brabander drs. Westerterp, heeft deze zomer wel een kommissie ingesteld ‘die de mogelijkheid moet onderzoeken of de noodzakelijke bescherming tegen stormvloedrampen in het Oosterscheldegebied in overeenstemming is te brengen met het behoud van het natuurlijk milieu’ maar toch weten te bereiken dat de werkzaamheden aan de dam niet zullen worden stopgezet of getemporiseerd in afwachting van het rapport. Van deze kommissie maken deel uit: M.J. Klaasesz, voorzitter; prof. ir. J.L. Klein (waterbouwkundige), ir. F.H. van der Linde van Sprankhuizen (planoloog), prof. dr. F.G. Fohr (milieudeskundige), prof. D.J. Kuenen (bioloog), prof. dr. P. Korringa (visserij-deskundige) en prof. dr. P. de Wolff (ekonoom). De instelling van deze kommissie betekent niet dat de afsluiting niet doorgaat. Maar omdat in deze kommissie ook biologen en milieudeskundigen zetelen, zal het voor de voorstanders van de dichting wel moeilijker worden. De vorige minister van Waterstaat Drees verklaarde indertijd: ‘er moet wel een heel nieuw element komen, iets geniaals, wil de Oosterschelde open blijven’. Dat geniale schijnt er niet gekomen te zijn. Het is niet de taak van de nieuwe Deltakommissie te oordelen of er een Oosterscheldedam zal worden gebouwd, maar wel te adviseren hoe die er, op grond van milieuoverwegingen, moet uitzien. Er zijn nog tal van vragen. Hoe zal het achter de dam gelegen waterbekken van de Oosterschelde ingedeeld worden? Ten dele zoet, ten dele zout? Welke ‘doorlaatmiddelen’ zullen in de dam aangebracht worden? Rijkswaterstaat zou reeds beschikken over een uitgewerkt plan van een sluis in de laatste Deltadam die niet alleen als lozingsmiddel maar ook als inlaatmiddel zou fungeren. Zal de studie van de Technische Hogeschool in Delft weer op tafel komen, waarin