dige uitdrukkingskracht te geven.
Een minder goede keuze waren de conzonetti La Regata Veneziana, waarvoor zij nog het speelse element mist. Deze liederen zijn technisch veeleisender dan inhoudelijk en het ludieke karakter is ongetwijfeld een van de troeven van deze liederen. Ik meen, dat Risack met deze liederen veeleer bewezen heeft over een prachtig Verdi-stemmateriaal te beschikken.
De liederen, die wat inhoud en ekspressie betreffen, de strengste eisen stelden van heel het programma, waren ongetwijfeld de vier Mörike-Lieder van Hugo Wolf: Das verlassene Mägdelein, Verborgenheit, Gebet, Gesang Weylas. Tot de diepzinnigste inspiraties van Wolf behoort Das verlassene Mägdelein, want nergens in de muziekliteratuur is de afwisseling van dur- en mollterts zo treffend aan de inhoud (hier = de eenzaamheid) aangepast. Het op 9 oktober 1888 gekomponeerde Gesang Weylas heeft een heel biezondere melodische vormgeving, die eerst op het einde van het lied in een lange frase openbloeit. De inhoud is ontsproten uit Mörikes verbeelding en terug te vinden in zijn autobiografische roman Mahler Nolten, waarin o.m. het sprookjesspel Der letzte König von Orplid voorkomt. Weyla is de beschermgodin van het sprookjesland Orplid. Zoals Lydia Risack Wolf vertolkte, was de invloed van Erik Werba duidelijk te bespeuren, wat zeker tot lof stemt. Zij groeiden dan ook uit tot het hoogtepunt van het recital.
De Wesendonk-Lieder lagen als keuze voor de hand, en gezien haar jugendlich-dramatische kleur kwamen zij - afgezien van een paar technische moeilijkheden, vooral in Der Engel helemaal tot hun recht. Vooral het Schmerzen vertolkte zij op een ongemeen schitterende manier, en ook hierin was de invloed van Erik Werba na te wijzen. Lydia Risack had immers het lied voor twee jaar op de kursus liedinterpretatie tijdens het Festival van Vlaanderen onder Werba's leiding ingestudeerd. De technische moeilijkheden zal zij in de toekomst zeker overwinnen, want die zijn vooral aan de tessituur van de liederen te wijten: Wagner schreef ze immers voor een hochdramatische sopraan.
Ondanks het zware programma wist Lydia Risack met volle overtuiging het publiek, dat was samengekomen in het Koninklijk Muziekkonservatorium te Gent, te boeien. Niet alleen beschikt zij over een schitterend materiaal, maar zij weet tenminste wat liedkunst is, zij weet wat interpretatie is, en dat maakt haar tot een zeldzame zangeres in ons land. Minder entoesiast was ik over de begeleiding van Mw. Suzanne De Smet-Van Acker, die - hoewel zij reeds elk jaar in Werba's kursus als begeleidster optreedt - nog altijd de tendens heeft te prominent te spelen en zich op de voorgrond te werken door enkele geaksentueerde gebaren aan de vleugel. Ik denk hier automatisch aan de ‘koning der begeleiders’, Gerald Moore, die een boek schreef Am I too loud?, en die men steeds hoorde, nooit werkelijk zag. Dàt is de ware relatie zanger-begeleider: het evenbeeld van de relatie dichter-komponist. Misschien zal Mw. De Smet dat met de tijd ook wel inzien.
Lydia Risack heeft op een paar jaar een enorme afstand afgelegd, en zij houdt schitterende beloften in voor de toekomst, beloften die over onze grenzen heen blikken. Gelukkig maar! Welke toekomst zou zij in ons land kunnen hebben?! Ik hoop maar, dat men haar de kansen zal geven, waarop zij recht heeft, en vooral, dat men het materiaal waarover zij beschikt met zorg zal omringen.
Wat de Werkgroep Muziekteater betreft: ik hoop, dat zij haar werk mag verderzetten, dat zij inderdaad het liedgenre mag blijven stimuleren, en dat zij vooral nog veel jonge stemmen hun kans mag geven.
Bert Leyns, Gent