Eigen muziek op het Festival van Vlaanderen.
Een muziekfestival met allures als het Festival van Vlaanderen kan volgens ons twee doelstellingen nastreven: het rechtstreeks in kontakt brengen van een publiek met (al dan niet reeds bekende) werken van het internationaal repertoire en het bekendmaken en verspreiden van de eigen nationale muziekkultuur. Dat tweede punt is al jaren zo stiefmoederlijk behandeld dat het een blijvende bron van ergernis is geworden voor vele muziekliefhebbers. Deze ergernis wordt niet uitsluitend veroorzaakt door het Festival, maar in het hele muziekleven in ons land, zowel wat koncerten als radiouitzendingen betreft, valt een groot gebrek aan programmatie van eigen werk op. Toch zijn er voldoende kreaties: Het Belgisch Muziekleven, een tijdschrift gepubliceerd door de Nationale Muziekraad, vermeldt in ieder nummer een hele reeks eerste uitvoeringen. Wanneer we zouden kunnen nagaan hoeveel van deze werken ooit een tweede, derde of volgende uitvoering kunnen beleven, dan zouden we ongetwijfeld moeten vaststellen dat een verrassend hoog percentage van deze partituren voorgoed verdwijnt in de la van de komponist of bij het CeBeDem (Centre Belge de Documentation Musicale) op uitvoering ligt te wachten. En zo vergaat het niet alleen nieuwe scheppingen, maar evenzeer onze rijke erfenis van vroegere generaties.
Nemen we als voorbeeld even het voorbije Festival van Vlaanderen, zogenaamd hoogtepunt van ons muziekleven. Het Festival heeft de lofwaardige gewoonte elk jaar aan enkele komponisten een opdracht te geven. Zo hoorden we dit jaar kreaties van werk van Renier Vander Velden, François Glorieux, Claude Coppens, Vic Nees en Frederik Van Rossum. Buiten deze vijf werken was het weer eens bedroevend gesteld met de aanwezigheid van eigen repertoire. Bij het doornemen van de verschillende festivalprogramma's, waarbij we Brugge dat als tema de Engelse muziek koos uitsluiten, vinden we de volgende komponisten terug: Kortrijk: Legley; Tongeren: Meulemans, Kersters, Van Nuffel, De Vocht, Peeters, Mortelmans, Gossec; Brussel-Leuven en omringende abdijen: oude polyfonie, De Fesch, De Croes, Meulemans, Van Nuffel, Peeters; Gent-Aalst: oude polyfonie, Benoit, Laporte. Daaruit blijkt dat Tongeren in de programmatie ongeveer 50% reserveert voor eigen werk, Brussel-Leuven een 10%, en dat er te Gent en vooral te Kortrijk nauwelijks aandacht aan werd verleend. De oude polyfone scholen zijn daarbij goed vertegenwoordigd en de zogenaamde duistere 18e eeuw begint langzamerhand door te breken (De Fesch, De Croes, Gossec). Uit de 19e eeuw blijkt alleen Benoit genade te vinden, de eerste helft van onze eeuw is matig vertegenwoordigd en de hedendaagse generatie komt min of meer aan haar trekken. Werken van Tinel, Waelput, Miry, Wambach, Toussaint de Sutter, Duvosel, Candael, De Jong, Van Hoof en zovele anderen blijven voor de muziekliefhebber onbekend en dus onbemind.
We willen deze aanklacht wel temperen door toe te geven dat BRT 3 enigszins is vrij te pleiten van schuld, maar wanneer we dit vergelijken met wat bijvoorbeeld een zender als France Musique doet voor de Franse muziek, dan zijn wij nog praktisch nergens. In Muziek in België (uitgave Manteau, 1967) staat een 15 bladzijdenlange diskografie met werken van Belgische komponisten uit de 20e eeuw. Zo heel veel is dat nu ook weer niet en het betreft grotendeels opnamen in mono, maar zelfs dat weinige wordt niet (voldoende) gebruikt. Het Ministerie van Kultuur helpt die diskografie verder aan te vullen. Dit is op zich een goed initiatief, maar er schort nogal wat aan de uitwerking ervan! Eén voorbeeld: in 1970 werd Lichtbericht voor mensen van Herman Roelstraete opgenomen. Nu, drie jaar later, is deze opname ergens in het ministerie beland. De persing is toegezegd voor volgend jaar... Stellen we daartegenover het initiatief van de Kultuurraad voor Vlaanderen, namelijk de platen-