Ons Erfdeel. Jaargang 16
(1973)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermdShakespeares (zoete) Arkadia.Een viertal jaren geleden ensceneerde Martin van Zundert met het gezelschap van de Antwerpse K.N.S. een bijzonder suksesrijke, dynamische versie van Twelfth Night. De personages werden konsekwent naar onze tijd overgeheveld: men zag een Sir Toby Belch uitgedost als golfspeler en een Malvolio in Bermuda-shorts. Vele transposities leken wel zinvol en de produktie was gekenmerkt door een ongewone vitaliteit. Toch neigde het geheel te sterk naar een briljant soort kabaret waarin de subtiele, diep-menselijke aspekten van de komedie verloren dreigden te gaan. Als inzet van het seizoen 1973-1974 heeft Martin van Zundert nu ook As You Like It geregisseerd. Terecht verklaarde hij vooraf reeds in een vraaggesprek dat het onmogelijk is zijn Driekoningen-koncept ook toe te passen op Elk Wat WilsGa naar eind(1). Twelfth Night is inderdaad in de eerste
Elk wat Wils met H. Damen als Orlando, M. Hermans als Celia en D. Zimmermann als Rosalinde.
plaats gebaseerd op situaties terwijl As You Like It veeleer een komedie is die berust op de verschillende karakters en vooral op de figuur van Rosalinde. Samen met Celia ontvlucht zij de korrupte, boosaardige wereld van het hof om te gaan genieten van het idyllische leventje in het Ardennerwoud, waar liefde en vriendschap zullen gedijen. Vorig jaar nog trachtte Senne Rouffaer in een produktie in K.V.S.-Brussel het pastorale kader een eigentijdser uitzicht te geven. Het ontbrak de regie echter aan visie en men slaagde er niet in een geldig ekwivalent voor het traditionele Arkadia te vindenGa naar eind(2). In de Antwerpse produktie heeft Martin van Zundert duidelijk de romantische opvatting laten primeren. Het Ardennerwoud leek een paradijselijke wereld waar men in een volmaakte rust en vrede leeft. De regisseur ontwierp immers zelf een dekor met op de achtergrond een groot kader waarin dan door gouden licht beschenen boompjes te voorschijn werden getoverd. Zelfs het kasteel dat de plaats van handeling in het eerste bedrijf aanduidde leek ons bijna sprookjesachtig. In zekere mate verviel de regisseur | |
[pagina 126]
| |
hier in gemakkelijk illusie-toneel. Uit het reeds geciteerde vraaggesprek blijkt nochtans dat Van Zundert zich bewust was van Shakespeares relativerende, ontmaskerende visie op het Arkadisch leven. Want het Ardennerwoud, zo verklaarde de regisseur, is geen droom-oord maar een vluchtoord, ver van het wrede, korrupte koninkrijk waar macht en bezit levensdoel zijn. Duidelijk geïnspireerd door Jan Kott beweert hij dat het koninkrijk van de natuur net zo meedogenloos en zelfzuchtig is als de beschaafde wereld. Het naakte bestaan in de natuur brengt wel inzicht in eigen overschatting en verwekt een louteringsproces, maar er is geen terugkeer naar volmaakte harmonieGa naar eind(3). Zó ver zouden we eigenlijk niet durven gaan. Het Ardennerwoud blijft in de eerste plaats immers een paradijs waar men ‘zorgeloos de dagen slijt als in de Gouden Eeuw’ (l, i). Zodra we ons in het woud bevinden, verkondigt de verbannen hertog zijn pastorale filosofie: ‘Dit leven vindt, bevrijd van 's werelds woelen, / In bomen tongen en in beekjes boeken, / Wijsheid in stenen, goed in alle dingen’Ga naar eind(4). Zijn woorden geven wellicht de hoofdtoon en de sfeer aan die de regisseur moet trachten op te roepen. Maar ook de hertog maakt het duidelijk dat het niet altijd lente of zomer is in het woud. En Olivier verliest er bijna het leven, wanneer hij bedreigd wordt door een leeuwin.
Terwijl het vrolijke gezelschap van de hertog zich klaarmaakt om van een heerlijke maaltijd in de open natuur te gaan genieten, herinnert de cynische Jacques ons in zijn beroemde monoloog over de ‘zeven bedrijven’ van het leven, aan de naakte werkelijkheid. Hij is het ook die beweert dat de hertog door het doden van herten een grotere usurpator is dan zijn broer die hem verbande. En Orlando, die zijn vurige liefde op alle boomstammen aan de wereld bekend maakt, verwijt hij op die manier de bomen te schenden. Wanneer Amiens in het lied ‘Wie onder groene bomen’ het pastorale leven bezingt, vindt Jacques het nuttig er een parodiërende strofe aan toe te voegen. Ook de nar Toetssteen weet de voor- en nadelen van het leven aan het hof tegenover het leven in de natuur af te wegen en ontluistert aldus in zekere mate het Arkadische bestaan.
Deze kombinatie van een romantische, pastorale sfeer met realistische, vaak cynische elementen stelt de regisseur voor een moeilijke opgave. Martin van Zundert, hoewel hij blijkbaar de ekstreme mening van Jan Kott deelt dat het koninkrijk van de natuur even hard en zelfzuchtig is als de beschaafde wereld, heeft nagenoeg uitsluitend een romantisch, idyllisch, soms mild melancholisch karakter aan deze produktie gegeven. In het Ardennerwoud is het natuurlijk de charmante en scherpzinnige Rosalinde die, vermomd als Ganymedes, alles en iedereen domineert. Denise Zimmermann bracht een vlotte en vastberaden heldin: zij was om beurten schalks, dweperig en ironisch. Maar deze Rosalinde bezat ook een zekere hardheid. Tegenover Phebe (III, v) en Jacques (IV, i) bijvoorbeeld was haar toon niet langer ironisch, maar heftig, sarkastisch en spottend. Denise Zimmermanns diktie, hoewel niet altijd even duidelijk, klonk trouwens steeds bijzonder energiek. Wat echter in haar vertolking ontbrak was een gevoel van warmte. Rosalinde kan wel scherp en ironisch zijn, ook en niet het minst wanneer zij het over de romantische liefde heeft, maar toch is zijzelf oprecht en innig verliefd. Bij Denise Zimmermanns vertolking kijkt de toeschouwer de ganse tijd geamuseerd toe, maar hij deeit niet in haar diepe vreugde, haar menselijke wijsheid en warmte. Hubert Damens Orlando leek ons een beetje onbehouwen. In zoveel verliefdheid scheen hij zelf niet helemaal te kunnen geloven. Domien De Gruyter bracht een klassieke Jacques: een rustige, zelfingenomen melancholikus. De kostumering van Mimi Peetermans was enigszins negentiende-eeuws, vooral voor die personages die hoger op de maatschappelijke ladder geplaatst zijn. Rosalinde - aanvankelijk net zoals Celia gekleed in een lange witte japon met bijpassend parasolletje verscheen later in een jongensachtig pak dat toch nog vrouwelijk genoeg was. Het door twee pages gezongen lied ‘Een minnaar en zijn liefje blij’ (V, iii), werd hier aan Trijn (K. van de Poel) en Toetssteen (Luc Philips) toevertrouwd. Zij maakten er een amusant en pittig zang- en dansnummertje van. Deze produktie was traditioneler, romantischer en melancholischer van toon dan de uitgesproken speelse versie die men vorig jaar te Brussel kon zien. Evenmin als S. Rouffaer echter is M. van Zundert er in geslaagd een sluitende, overtuigende interpretatie te brengen van deze sprankelende komedie. Jozef De Vos |