sitie, dan kunnen wij slechts stellen dat Jan D'Haese goed en deskundig heeft gekozen, want bij dit aantal schilderijen en beelden vinden wij niet alleen een aantal treffende voorbeelden van het echte, bovenmenselijke en wonderbaarlijke, maar wij vinden er ook, louter vormelijk bekeken een ware staalkaart van wat Vlaanderen in onze dagen aan gave, volgroeide kunstenaars telt. Of kan men deze wezenselementen van de fantastiek niet herkennen en terugvinden in de bekende ‘
Boom des Levens’ van Frits van den Berghe. Het stamboomgegeven leent zich uiteraard, voor het op en naast elkaar stapelen van diverse vaak bevreemdende elementen, maar de grote Gentenaar heeft dit in dit schilderij zo biezonder spontaan en afgewogen gedaan dat hij het gegeven van deze tentoonstelling meteen schitterend illustreert. Fantastiek is geen surrealisme. Met andere woorden: Fantastiek verbreekt geen verbanden. Dat komt in deze verzameling nog eens duidelijk naar voren in het prachtige schilderij ‘
De Zot’ van Floris Jespers, een voorbeeld van evenwicht, een feest van kleurenrijkdom. De negentig andere kunstwerken die werden tentoongesteld zijn alle min of meer met deze tematiek verwant; sommige blijven vooral aan deze kant van de grens, andere schieten aan gene uit naar een trant die eigenlijk wel surrealisme kan worden genoemd. Maar wij hebben er prachtige dingen gezien, zoals dat orakelbeeld van Jef Claerhout, als artiest en figuur inderdaad een voorbeeld van de Vlaamse fantastiek; een beeld dat allereerst een vertelling is, zoals alle werk van deze magiër uit Sijsele, maar dat als vormelijke konstruktie, ook door de houding en het zware, overweldigende hoofddeksel vragen en
Open venster (1967) door Gaspard De Vuyst.
antwoorden oproept. En stelt het schilderij ‘O
pen Venster’ van Gaspard De Vuyst niet evenveel vragen met de eenvoudige lichtbanen die het schilderij in vlakken verdelen en met het inderdaad geheimnisvolle bos op de achtergrond? Ook de grafische kunst is hier vertegenwoordigd geweest en het zal, om de fantastiek te illustreren, ongetwijfeld een goed medium blijken. René De Coninck heeft iets van Ensor en van zijn leraar Jules De Bruycker, wanneer hij zich in zijn zeflportret in een dwarreling van figuurtjes afbeeldt, geblinddoekt de hele omringende toestand bekijkend. En illustreert Georgette Tanghe in haar voortreffelijke Uilenspiegellito's niet op een even virtuoze wijze het speelse, guitige en meteen tragische dat ons allen als mens doortrekt en dat de kunstenaar paroxistisch beleeft op het moment van zijn scheppen?
Als geheel is het een uitstekend feestelement voor de verjarende firma. En meteen een voorbeeld. Het mag dunkt mij even onderstreept worden dat nog te weinig bedrijven de voor het grijpen liggende kans benutten tot het bij elkaar brengen van kunst en publiek. Een bedrijf dat door mensen met smaak wordt geleid kan de gehele mens niet ontzien. Het zal oog en oor moeten hebben voor de werknemer, die nu in deze tijd, allerwegen door ook andere levenswaarden wordt aangegrepen, ook door de hedendaagse kunst.
Fernand Bonneure