het eerlijk menen, Pierre, wat ik doe, en dan moet ik toegeven dat er een heel sterk gevoel in mij zit dat vals en geniepig is, iets dat rot is tot op het bot.’ Tot Pierre uitzinnig van verdreit uitschreeuwt: ‘Ik heb er genoeg van, van je kreeftencocktail van het verleden.’
Vóór hun ontmoeting zaten zowel Pierre als Toni in een impasse. Pierre lijdt aan een frustratiesyndroom dat veel raakpunten vertoont met het Oedipuskompleks: in de flarden jeugdherinneringen die hij aan Toni vertelt komen vooral konflikten met de vaderfiguur en een moederband naar voren. Tony zelf is trouwens een moeder-vrouw: ze ontroert hem meer dan ze hem bekoort. Toni is een door het lot getekende kapster, 32 jaar, wat overrijp, niet zo mooi. Zij is lief voor Pierre als een moeder voor haar kind. Ze wekt in hem een eigenaardige mengeling van gevoelens op, van verdriet tot ergernis en van tederheid tot verwarring. Toni noemt zichzelf soms ‘Moeder’. Aanvankelijk ervaart ze trouwens de lichamelijke liefde als een kwelling; ze heeft er niets aan. Pierre en Toni beminnen elkaar echter naar de zelfbevrijding toe. Met Pierre kan Toni voor het eerst echt vrouw zijn en een orgasme bereiken. Omgekeerd, zodra Toni voor Pierre meer vrouw is dan moeder, kan hij zich van de moederbinding losmaken en zichzelf, en volwassen worden. Zij verwezenlijkt het ‘mirakel’ dat ‘het vlies dat over zijn leven hing zou barsten, openkraken en openbaren wat hij werkelijk was’. Met andere woorden, naarmate Toni vrouw wordt, wordt Pierre man. Maar dan breekt de Kreeft in haar los en wordt heel hun verhouding in een zigzagbeweging op losse schroeven geplaatst. De relatie herstelt zich steeds moeizamer. Iedere ruzie laat ze verder van elkaar wegglijden. Symbolisch zal het in de herfst zijn, dat het aftakelingsproces van hun grote, ziekelijke liefde versnelt. Pierre besluit zijn liefdesleven te splitsen tussen het jonge frisse Antje en de onbereikbare Toni, het andere dat ‘om verering en vernedering vroeg’. Toni beleeft onbevredigende liefdes met Gied, Barry, Rudolf en Johnny en woont samen met Selma,
studente psychiatrie. Selma maakt Toni's liefde kapot. Zij kan er Toni van overtuigen dat deze in haar hart Pierre nog altijd het geslachtelijk genot niet vergeven heeft, omdat ze dit in de grond nog steeds als vernederend en minderwaardig beschouwt. Nog andere kompleksen kweekt Toni aan, vooral in verband met haar intellektuele en sociale inferioriteit tegenover Pierre. Ook schrijft ze de mislukking met Pierre toe aan haar vader, ‘de verdoemde verwekker’. De psychische kanker gaat bovendien gepaard met een reële fysische kanker, die zodanig groeit dat hij zichtbaar wordt. Dezelfde opeenvolging van verschijnselen trof reeds in Wolkers' Turks fruit. Voor Toni en Pierre, en ook in de natuur, is het nu reeds winter geworden. Het enige hoofdstuk van deze tweede winter speelt zich af op de 3e december, de eerste verjaardag van hun eerste nacht, en ook de dag waarvan Pierre voorspeld had dat hij het einde zou betekenen van hun verhouding. Hun kontakten zijn nog louter telefonisch. Pierre stort zich meer en meer op zijn werk. Op een dieptepunt aanbeland, pleegt Pierre geen zelfmoord, omdat ‘hij steeds meer op Toni wil lijken, wil zijn zoals zij, laf, vluchtend, vlottend’. Haar sterrenbeeld maakt zich van hem meester: ‘Alsof ik de Kreeft word, die steeds achteruitloopt’. Omgekeerd neemt Pierres vaderkomnleks bezit van Toni. Naarmate Pierre een Kreeft wordt (en aan de vroegere Toni gelijk), krijgt Toni een vaderkompleks (en wordt gelijk aan de vroegere
Pierre)! Dit merkwaardig chiasme in hun gevoelswereld, laat ze allebei weerloos, behept met elkaars gebreken, oneindig eenzaam en levensdroef achter. Ontroerend is een van hun laatste kontakten: Pierre ziet Toni zitten in het gras, en nadat ze wegloopt, knielt hij en legt zijn niet bedarende lichaam op haar afdruk in het gras. Het boek eindigt echter niet met dit winterhoofdstuk. Het slothoofdstuk heet Kaa (kreeft, kanker) en speelt zich twee jaar later af. Toni sterft dan in een wrakke woonboot aan kanker. Pierre Diederich is intussen een welgesteld verzekeringsmakelaar geworden, in het bezit van een mooie villa, gehuwd met het lieve Antje, vader van een dochtertje. Toch beleeft hij van nabij de dood van Toni en de krematie van haar lijk. Nadat hij in de ogen van Toni's dochtertje Muisje iets van de moeder tot leven kan dwingen, vlucht hij verblind weg. Hij is zelf een kreeft geworden: ‘Ik zal voortaan altijd alleen slapen. Alleen met jou.’
Samen met Mathias 't Kotschip (Fernand Auwera), Ranonkel (Jacques Hamelink), Gangreen I, (Jef Geeraerts), Reizigers in de anti-tijd (Hugo Raes) De angst (Claude van de Berge), Turks fruit (Jan Wolkers) en De Taal der Liefde (G.K. van het Reve) is Het jaar van de Kreeft één der interessante momenten van onze huidige letteren.
Hugo Bousset
Hugo Claus: Schaamte, Amsterdam, De Bezige Bij, 1972.
Hugo Cleus: Het jaar van de Kreeft, idem, 1972.