| |
Hazeu tussen engagement en nieuwe romantiek.
Wim Hazeu (geb. 1940 te Delft) is de laatste jaren één van onze belangrijke auteurs geworden in de richting van de maatschappijkritische schriftuur met De helm van aarde (1970), een reportageroman over o.a. het fnuiken van de Praagse lente, en vooral met Duitse honden bijten (1972), waarin de auteur, reizend door Duitsland, op zoek gaat naar relikten van de massamentaliteit die leidde naar de tweede wereldoorlog. Anderzijds komt bij Wim Hazeu reeds sterk de overgang naar voren van engagement naar nieuwe romantiek. Het schreeuwen om de wantoestanden in de maatschappij wordt dan een schrikken, een terugdeinzen. De hele overgang van agressie naar vlucht, van agitatie naar kommune, van rode revolutie naar innerlijke kontemplatie, van Mao naar Boeddha... is het eigenlijke onderwerp van Hazeu's romans. De geëngageerden, die dachten met woord en daad de op hol geslagen konsumptiemaatschappij een halt te kunnen toeroepen, trekken zich nu ontmoedigd in hun schelp terug, wachtend op het einde van de zichzelf vernietigende wereld, hopend te overleven door kontemplatie en innerlijk leven. Het werk van Simon Vinkenoog en van Ewald Vanvugt is in die zin reeds nieuw-romantisch. We leven in een tijd van vlucht naar overlevingseilanden, van utopische kommunes, van de rage naar het Oosten, van hernieuwde belangstelling voor Zen, yoga, makrobiotiek, Yin-Yang en akupunktuur, van kunstmatige paradijzen in drugs, van schepping van nieuwe Kristus-mytes. Zo wordt, door een averechts engagement, een alternatief gerealiseerd tegenover een maatschappij waar alles gegrondvest is op geld, macht, sukses, prestaties, kompetitie, konsumptie, manipulatie, robotisering... Dezelfde overgang is treffend in het oeuvre van Harry Mulisch, die na tien jaar schieten met de pen, zijn boek, De toekomst van gisteren (1972), besluit met een omgekeerde Laarmans-scène. Een tot de tanden gewapende revolutionaire
jongeman uit de Parijse meidagen 1968 ontwapent zichzelf ritueel: ‘Daarmee was hij plotseling veranderd in een gewone jongen; hij kamde zijn haren, verwijderde met duim en wijsvinger het stof van de revolutie eruit, stak de kam in zijn binnenzak en liep fluitend verder - de nieuwe tijd tegemoet: die van de restauratie, die van de neo-romantiek, waarin ik nu schrijf, en waarin de linkse beweging zichzelf met een prop van teorie de mond heeft gestopt’.
De helm der aarde heeft dus te maken met de Praagse lente 1968, waaraan in de zomer door de Russische tanks een einde werd gemaakt. Hetzelfde motief komt ook voor in Praag schrijven (verschijnt in tijdschriften in 1972 en 1973) van Daniël Robberechts. De helm der aarde is eigenlijk de titel van een gedicht van J. Seifert, vice-voorzitter van de Tsjechische schrijversbond in
| |
| |
Wim Hazeu (foto Ad van Denderen, Zeist).
1969 en alludeert op een heuvel van vulkanische oorsprong, waarop de oervader van het volk zei: ‘Dit is het land van melk en honing’. De helm van aarde is het boek van het Wenceslasplein en van de Moldau, maar ook van Kafka, Smetana en Dvorak. Een vijftal keer wordt op Kafka gealludeerd. De ik-persoon beleeft Praag duidelijk literair. Zijn engagement in de stad wordt verliteratuurd. Dit is nog frappanter als men de middenmoot van het boek bekijkt, waarin de ik-persoon een verhaal schrijft over een Praagse Jood, Peter, weggevlucht tijdens de vreselijke zomer 1968 naar U.S.A., om dan vier jaar later naar Praag én naar zijn geliefde Vera terug te keren ter gelegenheid van het kongres van de derde macht (tussen de twee grote machtsblokken in). Dit verhaal-in-het-verhaal speelt zich dus af in 1972. Omdat Wim Hazeu zijn boek schreef tussen eind 1967 en begin 1969, wou de auteur bewust een SF-tintje aan zijn werk meegeven. In feite worden de wantoestanden in de wereld inderdaad een ietsje gepousseerd, zonder dat het geheel aan waarschijnlijkheid inboet. Wie herkent niet een wereld waarin het oorlogsmateriaal opgestapeld ligt, de Verenigde Naties ontbonden werden, terreur heerst in de twee (weldra drie) grootmachten en de rechten van de mens ontkracht worden? Genoemd kongres is een ultieme poging om een Verenigde Naties - nieuwe stijl op te richten, op het ogenblik dat de kleine lui reeds antiatoomputten graven in hun tuin. De ik-persoon gaat op zoek naar de onvindbare revolutie om er een reportage van te maken samen met fotograaf Martin. Snel komt hij in kontakt met de laatste sporen van de Praagse lente en de Russische zomer. Hij vindt knipsels van 1968 over een socialisme met het menselijke gelaat, met een parlement, met konkurrerende partijen, met onbelemmerde vrije meningsuiting: het Praag van het Manifest der tweeduizend woorden, het Praag van
de nieuwe hoop. In de zomer volgden dan de interneringen, het scheuren van de pamfletten, het sluiten van de boekwinkels, de bezetting, de analogie met Hongarije 1956, de illegale zenders. En de vlucht van Peter... Nadat een zekere Polanen de ik-persoon vroeg de teruggekeerde Peter te identificeren, bouwt deze ik-persoon zich dus een verhaal op rondom Peter Vondra en Vera. Dit inkapselen van het engagement vormt een voorbode van de vlucht uit de wereld in zichzelf, in de kokon van de familie, van het overlevingsutopia. Het is overigens niet toevallig dat de ikpersoon, die de middenmoot van het boek schrijft, dezelfde stijl hanteert als Wim Hazeu en verder één van zijn geliefkoosde procédés aanwendt: het laten alterneren van het gezichtspunt tussen de twee hoofdpersonages van het middendeel, met name Peter en Vera. Hoe dan ook, noch al reizend noch al schrijvend heeft de ik-persoon zichzelf te Praag kunnen bepalen t.o.v. het probleem van het engagement. Hierover zegt de ik-persoon: ‘Op schrift stellen’ heet klaarheid te brengen in verhoudingen en situaties. Tot nu toe heb ik er weinig van gemerkt.’ Schrijven bracht hier alleen verwondering over het ik-in-de-wereld en ontgoocheling over de resuitaten van het zich aktief engageren in die wereld, die zijn einde blind tegemoet snelt: ‘Was Praag belangrijk voor mij? Het congres, toch een poging om iets aan de situatie ten goede te veranderen, was dat belangrijk? Er is zo goed als niets van blijven hangen.’ Het faillissement van het engagement wordt duidelijk in drie der hoofdpersonages. In het boek van de ik-persoon wordt Peter, terug in U.S.A., bedreigd met gedwongen repatriering naar Praag. Peter vlucht naar Mexico voor filmopnamen (hij is akteur). In de ‘realiteit’ pleegt Martin, de fotograaf van de ik-persoon, in Praag zelfmoord: vlucht in de dood. De ik-persoon zelf ten slotte ziet de relativiteit in van zijn vroeger ‘ik’:
‘Waar maken we ons eigenlijk druk over. Over honderd jaar zijn wij allen dood met of zonder galg.’ Opnieuw in Nederland, trekt hij zich terug in het veilige familienest met zijn vrouw Jos en zijn kinderen Matthijs en Theodoor. Zo wordt het door de ontgoocheling ontstane vakuüm voorlopig gevuld.
Vele motieven uit De helm van aarde keren terug in Duitse honden bijten, maar worden er logischer doorgetrokken en struktureel verfijnder aangebracht. De nieuw-romantische levenshouding krijgt in dit boek vorm. De titel
| |
| |
Duitse honden bijten zinspeelt op wat de Duitse Julia op een Zeeuws eiland zegt aan één der twee ik-personen, met name David Meier (een Nederlander met een Duitse naam): ‘Een Duitse hond die niet aan de lijn wordt gehouden, bijt absoluut. In je buik bijvoorbeeld. Maar jullie honden doen zelfs geen poging om je aan te vallen.’ Dit citaat komt voor in het eerste deel, Zeeuwse ontmoeting. Wanneer David dit deel ter beoordeling opstuurt aan de Duitse kritikus Schmidt S., die op het Deense eiland Funen verblijft in de buurt van het vluchtoord van Christian (de andere ik-persoon), schrijft de Duitser dat hij de titel Duitse honden bijten ongepast vindt, omdat eruit blijkt dat David tegen Goliath Duitsland bevooroordeeld te werk gaat; ook maakt een dergelijke titel het de lezer mogelijk zelf te achterhalen hoe de auteur staat tegenover het beschreven objekt. De heer Schmidt stelt dan ook voor de titel te wijzigen in Bijten Duitse honden? Nadat David heeft leren twijfelen aan zijn ingeboren afkeer van al wat Duits is, en nadat hij, in het spoor van Christian, de agitatie tegen de neo-nazi's en de Strauss-gezinden vaarwel heeft gezegd, gaat hij er in het slothoofdstuk eindelijk mee akkoord: ‘De titel kan veranderd worden. Voorlopig.’
In feite moet de ik- (soms hij-) persoon David Meier in Duitsland stof verzamelen voor een dokumentaire over het naoorlogse Duitsland. David vat dit onderzoek bevooroordeeld aan. Zijn ouders hadden tijdens de tweede wereldoorlog met de Duitsers te doen en David zelf past helemaal niet bij de Alles-oder-Nichts-Mentalität van Duitsland. Hij heeft verlangen nodig, en slaat dit dan weer stuk, vóór het verwezenlijkt kan worden. David worstelt met leven en dood, gelooft niet meer in reïnkarnatie of eeuwig leven; hij heeft geen familie meer (deportatie), staat alleen, wil alleen zijn met zijn dromen en onderzoekingen. David bereidt zich op zijn onderzoek grondig voor, is voortdurend met de oorlog bezig, leest enorm veel verzetsromans en citeert er ten overvloede uit. Zijn schrijven is een poging om van de oorlog af te komen. Door de oorlog te verliteraturen, relativeert hij hem en kan hij er vat op krijgen. Zijn anti-Duitse teorie wordt nog versterkt nadat zijn Duitse geliefde Julia (echter niet toevallig van Poolse afkomst) hem uiteindelijk ook ontgoochelt: zij hokt samen met Tony Barzel (een knipoogje naar de CDU), de Mercedesdealer van het gehele Rijnland, die als een Dracula-type wordt voorgesteld. Julia kon hem rust geven, maar in feite duwt David Julia uit zijn leven weg: hij sluit zich op in namen en citaten, in woorden en papier. Hij beleeft zichzelf als personage en kan zich niet ten volle integreren in de maatschappij. De namen der personages zelf wijzen trouwens op die inkapseling in symbolen. Terloops kwam reeds de betekenis aan bod van namen als David (tegenover Goliath), Meier, Barzel/Dracula... De andere hoofdpersoon, Davids Duitse vriend Christian, wordt vereenzelvigd met Morgenstern, die in 1909 ging luisteren naar teosoof Rudolf Steiner, maar wiens naam ook verwantschappen vertoont met Hamlets gezel Guildenstern. Christian zelf verwijst trouwens naar Hamlet in verband met zijn dagboek, terwijl anderzijds Guildensterns
voornaam David is... Guildenstern en Rozenkrantz waren een twee-eenheid, dioskuren. Dit geldt ook voor David en Christian. Ze zijn beide afsplitsingen van de zich ontdubbelende Wim Hazeu. Beide ikjes verzoenen zich echter en vallen in feite op het einde van het boek samen. Daarbij is opvallend dat ze op dezelfde wijze schrijven!
Aanvankelijk is ook Christian geengageerd. Hij ageert in Zuid-Duitsland tegen S(trauss). De 23-jarige student medicijnen wordt door zijn professor, die ook in de ondergrondse beweging tegen het neo-fascisme zit, naar Roemenië gestuurd voor bijscholing. Het is dus zeker niet toevallig dat juist op dat ogenblik S. een verjongingskuur ondergaat. S. is namelijk, net zoals Göring, morfinist. Zo kient Christian het aktieprogramma M(orfine) uit. Op een massabijeenkomst, waar S. op zijn bekende gezwollen en demagogische wijze te keer gaat tegen die verdammte Ostpolitik, de erkenning van de Oder-Neissegrens, de parasiterende studenten, de demokratisering van de Bundeswehr en het zedenverval, laten Christian en David de studenten niet langer protesteren, waardoor S. zijn elan verliest en, overmand door de morfine, in slaap valt. Iets dergelijks gebeurde vroeger reeds met Göring. Bovendien verzamelen de studenten met valse opschriften geld aan de uitgang, waarmee ze een sluikblad financieren, waarin een en ander wordt bekendgemaakt tegen S. en de CSU. Feit is echter wel dat Christian zich nooit laat meeslepen door links fanatisme of oppervlakkig geflirt met Mao. Dit bleek ook al uit zijn zeer kritische houding tegenover Roemenië. Hij wil Duitsland niet meeslepen in een totalitaire tegenpool, maar kritisch leren denken, want ‘een volk dat eender denkt, denkt niet veel meer’. In het voorlaatste deel van het boek, schrijft Christian echter brieven vanuit Bojden, op het Deense eiland Funen. Hierin zweert hij zijn vroeger engage- | |
| |
ment af en tracht hij David bij zijn nieuwe levenshouding te betrekken. Zijn opvattingen zijn nu ronduit nieuw-romantisch. Christan stelt er zich namelijk mee tevreden te overleven op een groen eiland, te midden van de krankzinnig zichzelf vernietigende wereld. Christian omringt zich met de Roemeense verpleegster Silvia en haar zoontje Radu. Christian schrijft aan David: ‘Ik heb gekozen: tegen
S., voor Funen.’ De ondergrondse Duitse anti-fascistische beweging heeft hem terdege teleurgesteld: S. is aan de macht; de studenten houden hun mond of heulen mee; zijn Duitse professor werd met vervroegd pensioen gestuurd. Het klimaat van deze tijd is niet gunstig meer om gedroomde utopie- en in de realiteit om te zetten. Christian zweert de revolutie af: ‘Is de adem van de politicus smog, zijn bloed olie, zijn geslachtsdelen kanonnen en bommen, de idealist sterft aan besmette lucht, uitbuiting en een ongebruikt geslacht.’ En ook David komt naar Funen. Daar wachten hem de kommune van Christian en de uitgeweken Duitse kritikus Schmidt. Op Funen heeft men het bevrijdende gevoel te zullen behoren tot de 3% die de grote katastrofe zullen overleven.
Betekenisvol voor de evolutie van de dubbele hoofdpersoon, is het spel met strukturen en vertellers in Duitse honden bijten. Zeeuwse ontmoeting (1) speelt zich af tijdens de maand juni op een Zeeuws eiland en wordt verteld door een ik-persoon, die de 28-jarige Julia ontmoet. De vertelde tijd duurt zes dagen. De dagen komen echter aan bod in de volgorde: 6, 4, 6, avond 3, 6, 1, 6. Door deze kunstig geweven opeenvolging, wordt de tijdsdimensie verinnerlijkt. De ik-persoon verdiept dan sommige van deze momenten, en voegt zelfs dagen toe, in de volgorde: 1, 5, avond 1 + 2, avond 4, 3, avond 3, 4, avond 5, 6. Dan volgt een Intermezzo (II), waarin de Duitse kritikus Schmidt S. zijn mening formuleert over de titel van het boek na lezing van deel I. In Warum ist es am Rhein so Deutsch (III) is de verteller een hij-persoon, die dezelfde blijkt te zijn als de ik-persoon uit I en David heet. Hij verzamelt dokumentatie over het naoorlogse Duitsland in Düsseldorf en Köln tijdens de maand oktober. In november zet hij zijn opzoekingen verder in Würzburg. We bevinden ons dan reeds in hoofdstuk IV: S. sagt was alle denken. Op het einde van hfst. IV leest David Christians dagboek, dat dan in hfst. V aan bod komt in Roemeens dagboek van Christian, waarin het komplot tegen S. en de ontmoeting met Silvia voorkomt. Hfst. VI is het vervolg op IV en heeft dezelfde titel. Hijpersoon David bevindt zich in Würzburg en voert samen met Christian het in Roemenië gesmede komplot tegen S. uit. In VII, Duitse ontmoeting, beleeft hij-persoon David het mislukken van zijn liefde voor Julia in haar woonplaats H. bij D. (am Rhein); het is dan reeds voorjaar. In Brieven van Christian (VIII) schrijft deze vanuit Funen aan David dat hij
het engagement afzweert. In het slothoofdstuk IX Dsjengis in Denemarken wordt ik-persoon Christian als verteller dan weer vervangen door David, dit keer ook in de ik-vorm! Het is opnieuw juni; het boek duurde net één jaar. De beide afsplitsingen van Wim Hazeu, met name David en Christian, vinden elkaar en zichzelf terug (in de ik-vorm) in hun gemeenschappelijke afkeer van de revolutie en hun bekering tot de nieuw-romantische kommune, op een overlevingseiland. Adam kan opnieuw beginnen.
Hugo Bousset
Wim Hazeu: De heim van aarde, Brussel-Den Haag, Manteau, 1970.
Wim Hazeu: Duitse honden bijten, 's-Gravenhage-Rotterdam, Nijgh & Van Ditmar, 1972. |
|