tuur zijn bij hem ten nauwste vervlochten, wat moge blijken uit zijn gebruik van citaten waarmee hij een leeservaring tracht vast te houden en op zijn lezer over te dragen. Zo beoefent hij ondanks zijn vaktechnische onderlegdheid toch nog een soort impressionistische kritiek die het grote pluspunt van haar stimulerend effekt vertoont, maar tevens het risiko van de (te gemakkelijke) tegenspraak loopt. Hugo Bousset reageert naar mijn smaak nog met een te genereus emotioneel engagement op zijn leesteksten en hevelt daarvan in de regel nog te veel naar zijn recensie-teksten over. Hij spreekt nogal gemakkelijk van een groot werk, een meesterwerk, een sleuteltekst (kwalitatief hoogstaand) opus. Dat komt doordat de afstand tussen lezen en refleksief erover rapporteren over het algemeen te gering is. Zijn recensies zijn in een uitmuntende zin lees-ervaringen, naar mijn gevoel evenwel te weinig gefilterd door een kritisch onderscheidingsvermogen. Of dit nu een tekortkoming is, laat ik maar in het midden. Die manier van werken hangt nu eenmaal samen met zijn genereus temperament. Ik weet niet of ik hem mag toewensen dat hij als recensent in de toekomst iets van zijn entoesiasme zou laten schieten.
Wat het driedelige schema - terapie, opus, engagement - betreft, zou ik hetzelfde voorbehoud moeten maken als destijds tegenover de studie Van in 't Wonderjaer tot De Verwondering van B.F. Van Vlierden, waaraan dit schema ontleend werd. We gaan deze diskussie hier niet opnieuw openen. Ik zal de heuristische waarde van dit schema, deze hypotese, dit model niet ontkennen. Van Vlierden zelf heeft er de grote praktische bruikbaarheid van gedemonstreerd. Wat men aan overzichtelijkheid wint, verliest men echter waar het erom gaat afzonderlijke werken hun passende plaats in het schema te schenken. Dit geldt ook voor de werkhypotese van Hugo Bousset. Speciaal de terapie en het opus lijken mij diskutabele ordeningsprincipes. Ik denk niet zozeer aan de talloze ‘menggevallen’ waarover eindeloos gediskussieerd kan worden, ik denk veeleer aan de relevantie van terapie en opus als zodanig om literairhistorische fenomenen in hun evolutie en samenhang te groeperen en te verklaren. Het is mij nog niet duidelijk hoe het driedelige schema kronologisch in mekaar zit, hoe m.a.w. het historische verloop van de jongste romangeschiedenis aan dit schema beantwoordt en gehoorzaamt. Hugo Bousset lijkt zich om die historische evolutie niet te zeer te bekommeren, en dat is begrijpelijk, omdat hij toch maar vijf jaar romanproduktie overschouwt. Het zou al te gewaagd zijn op grond van deze gegevens een historische wetmatigheid te ekstrapoleren. Nemen we dus deze teksten voor wat ze zijn: rapporten van een entoesiast lezer.
Marcel Janssens
Schreien, schrijven, schreeuwen, door Hugo Bousset. Uitgeverij Orion-DDB, Brugge-Utrecht, 1973.