| |
| |
| |
reakties
Piet Van Brabant
parlementair redakteur van het liberale dagblad ‘Het Laatste Nieuws’
Tot voor kort werd zelfs in Vlaamse politieke kringen enigszins smalend gesproken over de geringe bevoegdheid van het kultuurparlement. Het dekreetgevend werk was beperkt gebleven tot vrij onbelangrijke aspekten van het kultuurbeleid.
Het kabaal van de Franstalige pers over het dekreet tot vernederlandsing van het bedrijfsleven heeft de aandacht van de Vlaamse opinie toegespitst op een maatregel die anders een dode letter zou zijn gebleven.
Zonder de herrie was het dekreet van 19 juli 1973 waarschijnlijk verborgen gebleven in het Staatsblad en zou de toestand in het bedrijfsleven in Vlaanderen weinig of geen wijzigingen hebben ondergaan.
Het hoeft nauwelijks te worden gezegd, dat het dekreet een onderdeel vormt van de sociale wetgeving. Professor Blanpain legt hier sterk de nadruk op. Elke taalwet moet trouwens beschouwd worden als een middel tot de sociale ontvoogding van de Vlaamse mens. Het dekreet van 19 juli 1973 wil de resten opruimen van de hier en daar nog overeind gebleven taalmuur in het bedrijfsleven. Men had redelijkerwijs mogen verwachten, dat de vakbonden aan dit aspekt van het sociaal beleid een grotere aandacht zouden schenken. De werkelijkheid gebiedt ons echter te erkennen, dat het arbeiderspersoneel - het gros van de vakbondsleden - nog slechts bij uitzondering te lijden heeft van diskriminaties op grond van de taal.
De diskriminaties treffen de jongste tijd vooral de middengroepen, de burgers die door het leveren van een inspanning de maatschappelijke ladder willen beklimmen, in het bijzonder het kaderpersoneel, de weinig of niet gestruktureerden. Dit zijn de echte vergeten groepen, de burgers voor wie de politieke partijen noch de vakbonden in de bres springen, ook niet voor hun louter materiële belangen.
Het gaat ook in de Vlaamse beweging niet meer om het behartigen van de belangen van de kleine man, maar veeleer om die van de technisch geschoolden, de gediplomeerden, de jonge universitair gevormden, de kaders.
Willen taalwetten of taaldekreten nog enigszins doeltreffend zijn, dan zullen ze moeten bijdragen tot de verhoging van het talent van de Nederlandstaligen en van de getuigschriften en diploma's die afgeleverd worden door de instellingen van hoger onderwijs en de universiteiten in Vlaanderen. Wat de dekreetgever vooral heeft nagestreefd is dus zeker de doorstroming van Nederlandstalige afgestudeerden tot op het hoogste vlak van het bedrijfsleven. Ook daar moet het prestatiebeginsel gelden ‘loon naar werk’, zo integraal mogelijk en zonder dat het omgebogen wordt door werkgevers of door welke andere machthebbers ook, die menen hun macht te kunnen handhaven of verstevigen door middel van hun taal.
Zonder de betekenis te onderschatten van de taal waarin de dienstnota's, de weddebriefjes of de bijdragebons worden opgesteld, lijkt het ons in de huidige omstandigheden zinrijker na te gaan welke taal wordt gesproken aan de top van de bedrijven - in de raden van beheer - en welke taal wordt gebruikt bij het opstellen van de notulen van de raden van beheer, de registers der aandelen, de in- en uitgaande faktuurboeken, de dagboeken, de inventarissen enz.
Het dekreet beantwoordt aan dit streven. Het moet in die geest worden toegepast. De Vlamingen moeten zich dus hoeden voor een al te voortvarende versoepeling van de bepalingen van het dekreet. Het moet nu rustig onderzocht worden door deskundigen en juristen. De Vaste Kommissie voor Taaltoezicht (Nederlandse afdeling) is met een grondige ontleding van de tekst begonnen.
Hopelijks slaagt zij erin een juridisch verantwoord oordeel uit te brengen, zodat een goed toezicht mogelijk gemaakt wordt, waarbij de inspekteurs van de taalkommissie en van de arbeidsinspektie zonder zwakheid maar ook zonder nodeloze plagerijen kunnen optreden.
Men zou immers ongelijk hebben het dekreet aan te wenden als een middel om het de werkgevers systematisch lastig te maken. Het mag niet beschouwd worden als een wapen tegen de werkgever, maar slechts als een bescherming van de werknemer.
De belangen van werkgever en werknemer zijn overigens niet per se en niet altijd tegenstrijdig. In een modern bedrijf lopen zij zelfs vaker gelijk dan men wel denkt. Naarmate er in Vlaanderen zulke moderne bedrijven tot ontplooiing komen en naarmate er normale sociale toestanden en normale arbeidsverhoudingen ontstaan, zullen ook de laatste kompleksen wegvallen en zullen de Vlamingen zich kunnen veroorloven een open en liberaal beleid te voeren.
| |
| |
| |
Emiel van Cauwelaert
politiek direkteur van het kristen-demokratische dagblad ‘Het Volk’
Het artikel van prof. R. Blanpain, die ongetwijfeld de meest gezaghebbende specialist is in Vlaanderen inzake arbeidsrecht, zal, naast de brosjure gepubliceerd door het sekretariaat van de Vlaamse Kultuurraad, een dokument blijven waarop degenen die de juiste draagwijdte van het taaldekreet willen kennen in vertrouwen een beroep kunnen doen. De Franstalige en andere aanvechters van het dekreet hebben dat jammer genoeg niet gedaan. Vermoedelijk hebben zij zich die moeite bewust niet getroost; hadden ze dat wel gedaan, dan zou hun foutieve kritiek ondenkbaar zijn of op pure kwade trouw gaan berusten. Dat laatste lijkt ons overigens in sommige gevallen, vooral wat de kritiek van het Brusselse F.D.F. betreft, onloochenbaar. Beslist afkeurenswaardig was de kritiek achteraf van Minister Glinne die niet enkel het dekreet zonder enig bezwaar mede ondertekend heeft, maar als Minister van Arbeid en Tewerkstelling beter had moeten weten en geen enkele verontschuldiging kan inroepen, behalve de politieke druk die hij heeft ondergaan door een aantal kwaadwillige Waalse ekstremisten in zijn kiesdistrikt.
In feite blijkt onomstotelijk, zowel uit de analyse van prof. R. Blanpain als uit de brosjure van het sekretariaat van de Vlaamse Kultuurraad, dat van de bezwaren die door de Franstaligen tegen het dekreet worden geopperd, geen enkel tegen een ernstig onderzoek bestand is.
In verband met de weerslag van het taaldekreet op de gastarbeiders hebben de opposanten art. 84,4 van de verordening van de Raad van Europa van 14-6-71, inzake de sociale zekerheid van de migrerende arbeiders, totaal veronachtzaamd, evenals art. 5 van het dekreet dat bepaalt dat de werknemers in hun onderneming, zo gauw de samenstelling van het personeel dit wettigt, door toedoen van hun syndikale of andere vertegenwoordigers vertalingen kunnen eisen. In dat opzicht is het dekreet soepeler dan wat in Wallonië nog van kracht is en ruimer dan wat vroeger in Vlaanderen gold op grond van de taalwet van 1963. Hierin was slechts de ‘mogelijkheid’ van vertaling ingebouwd, terwijl de werkgevers nu tot vertaling verplicht kunnen worden.
In de Franstalige pers wordt ook steeds opnieuw een boom opgezet over de sankties die in het dekreet inderdaad voorzien zijn en de verplichting de wettelijk voorgeschreven vermeldingen op de fakturen en kongnossementen bestemd voor het buitenland in het Nederlands te stellen. Het is voldoende hierop te antwoorden dat de sankties uit het taaldekreet terug te vinden zijn in alle sociale wetten en dat dit nooit enig protest heeft uitgelokt. Wat de fakturen betreft, voegt het taaldekreet niets toe aan wat de taalwet van 1963 al bepaalde, uitgezonderd de sanktie van nietigheid in geval de werkgever het dekreet naast zich neer zou leggen, zoals sommigen met de taalwet van 1963 straffeloos hebben gedaan.
Wat de kwade trouw van sommige Franstalige kritikasters wel in 't licht stelt is hun bewering van enige tijd geleden, dat de Ekonomische Raad van Vlaanderen een wijziging van het dekreet m.b.t. sommige handelsdokumenten zou hebben geëist. Onlangs verscheen in de pers een nadrukkelijke logenstraffing door de Ekonomische Raad.
We willen hier slechts enkele opmerkingen van algemene aard aan toevoegen.
Het dekreet is een noodzakelijke schakel in onze taalwetgeving, om de sociale taalbarrière, die nog alleen in de privé-sektor standhield, voorgoed op te ruimen. Het is een sociale en kulturele noodzaak, zoals terecht werd benadrukt door prof. R. Vandeputte in zijn uitspraak geciteerd door prof. R. Blanpain. Overigens, de opruiming van deze taalbarrière in de onderneming zal met de tijd nog onmisbaarder blijken naargelang de inspraak van de arbeiders in de onderneming wordt uitgebreid. De eisen die de grote vakverenigingen op dat gebied al herhaaldelijk hebben gesteld zijn niet los te maken van wettelijke verplichtingen als het taaldekreet. Het verzet van sommige Franstalige kringen is trouwens meer door deze sociale overwegingen, welke sommige werkgevers afschrikken, ingegeven dan door loutere taalmotieven.
De Vlaamse Kultuurraad is, dat werd door de regering erkend, zijn grondwettelijke rechten niet te buiten gegaan door het goedkeuren van dit dekreet. Wij vragen ons daarom steeds af of de interpellatie die over het dekreet werd gehouden in de Kamer van Volksvertegenwoordigers door de Waalse volksvertegenwoordiger Gillet, door de voorzitter niet had moeten worden afgewezen als ongrondwettelijk en dus niet ontvankelijk.
In ieder geval is de betwisting rond dit taaldekreet een beslissende proef voor de ernst van de kulturele zelfstandigheid in haar geheel. De Vlaamse Kultuurraad schijnt dit ook terdege te beseffen. Hij moet dan ook onwrikbaar op zijn grondwettelijke rechten blijven staan. Aan het dekreet kan geen enkele wijziging worden aangebracht, ook niet door de zijweg van de zgn. ‘interpretaties’, tenzij door de Vlaamse Kultuurraad zelf, indien
| |
| |
zulks, wat nog steeds niet is gebleken, noodzakelijk mocht worden. Wat de ‘interpretaties’ of ‘uitvoeringsmodaliteiten’ betreft, kan de Vlaamse Kultuurraad zich b.v. niet laten omzeilen door zgn. ministeriële ‘werkgroepen’, waarin dan toevallig ook Franstalige ministers hun zegje zouden hebben. We hebben overigens de indruk dat de brosjure van het sekretariaat van de Vlaamse Kultuurraad tot doel heeft de pas af te snijden aan alle ministeriële pogingen om het dekreet eigenmachtig te interpreteren of af te zwakken. Wij kunnen het initiatief van het sekretariaat van de Vlaamse Kultuurraad daarom slechts toejuichen. Het gezaghebbend juridisch advies van prof. R. Blanpain zal het kommentaar van de Kultuurraad nog versterken.
| |
Jan Debrouwere
hoofdredakteur van het kommunistische weekblad ‘De Rode Vaan’
De uiteenzetting van Prof. Blanpain is interessant. Gewoon door zich op het juridische vlak te houden, zet ze een en ander recht van de opwerpingen uit het bedrijfs- en zakenmilieu en uit de bekende Brusselse Franstalige pershoek. Maar ze weerlegt andere bezwaren daarentegen niet.
Het dekreet kwam in september in de emotionele sfeer terecht. En dan luistert niemand meer. Zij die rustig willen argumenteren, die het dekreet in zijn strekking maar niet in zijn huidige sociaalpaternalistische vorm aksepteren, hebben het daarom erg moeilijk om tussen hun redenering en het Fransdolle geloei de grens zichtbaar te houden. Ook al omdat in de opgelaaide polemiek een bepaald deel van de Vlaamse pers, die ver van de arbeidersbeweging staat, alle bezwaren op dezelfde franskiljonse hoop wou vegen.
En dat geeft zijn volle verdienste aan Ons Erfdeel, dat zijn lezers sereen en objektief over de verschillende standpunten wil inlichten.
We doen dus mee in het dispuut, en stellen vooraf dat ook de Vlaamse kommunist zonder voorbehoud achter het Nederlandstalige karakter van Vlaanderen, en dus achter de vernederlandsing van het bedrijfsleven en de betrekkingen werkgever-werknemer staat, ook al is daarmee voor hem de kous niet af, ‘but that's another story’.
Maar over bepaalde artikelen van het dekreet van 19 juli 1973 fronst hij niettemin de wenkbrauwen. Het dekreet wil bijvoorbeeld aan de werknemersorganisaties bepaalde rechten toekennen. Maar daarbij stelt het de zaken op zijn kop. Het zou zeker nodig geweest zijn, vooraf met die organisaties grondig ruggespraak te houden. Zeer waarschijnlijk had men dan iets beduidend beters gevonden dan de wel erg ongelukkige formulering van artikel 5 (het zwakste van allemaal, meteen de kern van de zaak), dat aan één lid van de ondernemingsraad of de syndikale delegatie een feitelijk vetorecht toekent, en nog wel gericht tegen de taalrechten van werknemers, buitenlanders of Franstalige Belgen in Vlaamse bedrijven. En die zijn er nu eenmaal: gastarbeiders in heel Vlaanderen, Franstalige werknemers, lang niet allemaal bestaande uit hogere kaders, in de Nederlandstalige omgeving van Brussel. Wie op hun kosten de strijd voor de taalgrens wil winnen, rijdt graag of niet door het demokratische rode licht... Tegenover hen, buitenlanders of Walen, heeft men nu eenmaal bepaalde tegemoetkomingen in acht te nemen, zonder ze van éénmansveto's afhankelijk te maken. En die tegemoetkomingen dient men vooraf te verankeren in het dekreet, natuurlijk op een wijze dat de prioriteit van het Nederlands aan de werkgever terdege duidelijk wordt gemaakt. Men vergete niet dat de nu aan de regering gerichte (maar kwa konformiteit aan artikel één van de grondwet erg bizarre) ‘aanbeveling aan de regering’ precies aan de werkgever de kans biedt om eindeloze disputen aan te gaan, en het dekreet in wezen en toepassing te blokkeren. En dat had men beter kunnen vermijden.
Daarom heeft het kommunistische lid van de Nederlandstalige Kultuurraad voor artikel 5 de volgende formulering voorgesteld: ‘In artikel 5... worden lid 2 en 3 vervangen door wat volgt: Het bepaalde in lid 1 van onderhavig artikel doet geenszins afbreuk aan het recht van de Belgische werknemers die buiten het Nederlandse taalgebied wonen of van de buitenlandse werknemers, om te beschikken over een vertaling in hun eigen taal van de berichten, mededelingen, akten, getuigschriften en formulieren bestemd voor het personeel. De Koning bepaalt, na raadpleging van de representatieve werknemersorganisaties, op welke wijze de werkgever de uitoefening van dit recht dient te verzekeren’. En verder: ‘De in artikel 6 van hetzelfde dekreet bedoelde ambtenaren maken gebruik van de in artikel 7 vernoemde toezicht- en onderzoeksprocedures, voorzover zulks wordt vereist om de gegrondheid na te gaan van een klacht die tegen een werkgever is ingediend door minstens één lid van de ondernemingsraad, een syndikaal afgevaardigde of een afgevaardigde van een representatieve werknemersorganisatie’.
En wat dat laatste betreft: hier wordt het vetorecht
| |
| |
van één man tégen werknemersrechten vervangen door het initiatiefrecht van op zijn minst één verkozen afgevaardigde ten gunste van werknemersrechten! En dat biedt heel wat steviger demokratische waarborgen.
Men kome niet aanzetten met de stemmen der socialistische kultuurraadsleden ten gunste van het oorspronkelijke dekreet. Dat het tussen BSP en ABVV lang geen koek en ei meer is, mag al voldoende bekend zijn...
Tenslotte dient ook te worden gedacht aan gelijkaardige rechten voor Vlaamse werknemers in de in Wallonië liggende ondernemingen. Een demokratisch en sociaal waterdicht dekreet van de Nederlandse Kultuurraad maakt het heel wat makkelijker iets dergelijks van de Franse te verwachten. Wie dat bij voorbaat voor onhaalbaar houdt, bewijst alleen maar toch niet de juiste kijk te hebben op het wezen van het franskiljonisme, in Vlaanderen en in Brussel.
Voor wie wil toekijken, heeft de herrie rond het dekreet in alle geval het voordeel gehad, dat nog eens belicht werd waar de vijanden der Vlaamse sociale en kulturele ontvoogding zitten: in de ‘vrije onderneming’ en de rond haar kringbanen draaiende politieke en joernalistieke milieus. Hoe meer dat inzicht doordringt, des te gemakkelijker zal het zijn in Vlaanderen kwa vernederlandsing en bescherming van de nederlandstalige prioriteit een volwassen en sociaalbewuste houding aan te nemen. Het gevaar komt echt niet van de werknemer, zelfs al is hij franstalig...
| |
Prof. Dr. Herman Deleeck
gewoon hoogleraar aan de U.I.A. (Universitaire Instelling Antwerpen) en buitengewoon hoogleraar aan de K.U.L. (Katolieke Universiteit Leuven).
De hiernavolgende korte opmerkingen zijn, wellicht eenzijdig, beïnvloed door negen jaren lidmaatschap (precies tot in juli 1973) van de Vaste Commissie voor Taaltoezicht (verder V.C.T. genoemd), waar in de Nederlandstalige Afdeling de problemen van het taalgebruik in het bedrijfsleven vaak en uitvoerig behandeld werden.
1. Het Dekreet is de logische verdere uitwerking van de eerste doorbraak, namelijk de twee artikelen van de taalwet van 2 augustus 1963 die het taalgebruik in het bedrijfsleven regelden. Het verwondert mij dat velen pas thans schijnen te ontdekken dat deze door het nationaal parlement goedgekeurde wet reeds bijzonder duidelijke en ingrijpende regelingen vaststelde. Bovendien kwam op basis hiervan een vrij gedetailleerde interpretatieve rechtspraak (adviezen) van de VCT tot stand, waarvan de bekende publikatie van Mr. Yvo de Weerdt, Het taalgebruik in het Bedrijfsleven, uitgegeven door het V.E.V., een voortreffelijke op de praktijk gerichte ordening en samenvatting gaf. De materie is dus niet nieuw; zaken zoals het begrip eksploitatiezetel, de aanbestedingen, het feit dat de faktuur onder de taalwetgeving valt, de mogelijke rol van de Ondernemingsraad bij het toevoegen van vertalingen, de scheepsdokumenten enz. komen in deze rechtspraak voor. Vele van deze adviezen werden bovendien niet alleen in de Nederlandstalige afdeling van de VCT behandeld, maar in plenaire zitting, d.w.z. met het akkoord van een Franstalige meerderheid!
2. Het Dekreet van de Kultuurraad is, wat de wetgevingstechniek betreft, wellicht te vlug tot stand gekomen; er was blijkbaar geen parlementaire oppositie om mogelijke bezwaren niet na, maar vóór de totstandkoming van de wet in diskussie te brengen; en er was ook geen ‘tweede lezing’ door een andere Kamer.
De Nederlandstalige afdeling van de VCT heeft, op verzoek van de Minister van Binnenlandse Zaken en vandaar ten gerieve van de Kultuurraad, een advies over deze materie opgesteld, waarin vele jaren gedachtenwisseling en ervaring op dit terrein verdiskonteerd waren. Dit advies is niet in de voorbereidende werken van het Dekreet vemeld; op basis hiervan had men een grote kontinuïteit met de bestaande wetgeving kunnen aantonen, wat naar buiten toch een belangrijk argument had kunnen zijn.
3. Het verwondert mij dat het Verbond van de Belgische Ondernemingen thans, volgens een persbericht, het Dekreet zou gaan onderzoeken in het licht van een aantal beginselen waaronder de sociale rol van de ondernemingen; en dit terwijl dit verbond in het verleden herhaaldelijk, maar vergeefs, officieus gevraagd werd haar leden over het bestaan van de wettelijke bepalingen van 1963 voor te lichten en de toepassing ervan te helpen vergemakkelijken.
4. De belangrijkste punten waarop het Dekreet verder gaat dan de wet van 1963 betreffen vooral het mondeling taalgebruik, de voorwaarden waaronder een vertaling kan worden toegevoegd, de absolute nietigheid (vroeger slechts ‘relatieve nietigheid’) en de strafsankties. Zij wijzigen o.i. niet essentieel de aanpak van de wet van 1963, en verdienen dan ook niet de symbolische betekenis die de tegenstanders van het Dekreet eraan hechten.
Dat strafsankties worden toegevoegd lijkt mij een
| |
| |
normale reaktie tegen de houding van sommigen die een taalwetgeving minder strikt verplichtend achten dan een ‘gewone’ wet; dat zo'n houding in het bedrijfsleven vaak voorkomt heeft de ervaring geleerd. Een regeling voor het mondeling taalgebruik, voorzover zich dat afspeelt in het raam van de arbeidsverhoudingen, is even belangrijk als voor het schriftelijk taalgebruik, en ligt trouwens in dezelfde lijn; wel zal de praktijk moeten leren in welke mate dit kontroleerbaar en sanktioneerbaar is. Het invoeren van het begrip ‘arbeidsverhoudingen’ is o.i. trouwens de eksplicitatie en logische voltooiing van de desbetreffende bepalingen in de wet van 1963.
Dat de ondernemingsraad of vergelijkbare vormen van personeelsvertegenwoordiging bij het toevoegen van een vertaling (zoals bij de regeling van het taalgebruik in het algemeen) een positieve taak te vervullen krijgen is goed (alhoewel unanimiteit o.i. steeds moeilijkheden oproept); ook hier zal de praktijk moeten uitwijzen wat dit kan opleveren. De absolute nietigheid van geschriften en van mondelinge mededelingen kan vanuit het standpunt der doeltreffendheid verdedigd worden; opportunistisch kunnen wel bezwaren aangevoerd worden, omdat zo'n maatregel, ondanks beschermende bepalingen ten gunste van niet-schuldige partijen, in de veelal niet strikt-formalistische handelingen van een levende onderneming, wel een bron van rechtsonzekerheid en verwarring zou kunnen worden.
5. Samengevat: het Dekreet is de logische voortzetting van een bestaande wetgeving; anders gezegd, wat nu door sommigen bestreden wordt, was reeds essentieel aanwezig, zelfs ekspliciet, in de wet van 1963. De Kultuurraad had meer aandacht kunnen besteden aan de voorbereiding van het Dekreet, zodat de kontinuïteit met de bestaande wetgeving enerzijds en de motiveringen van de nieuwe bepalingen anderzijds sterker naar voren gekomen zouden zijn. Wet-technisch had de tekst dan ook een betere, o.i. meer beknopte en rustiger vorm kunnen hebben. De psychologische en politieke reaktie van de Franstaligen gaat evenwel aan de kern van het probleem voorbij. Wanneer men het gesprek opnieuw op zakelijke basis brengt, mag men zeggen dat, politiek, in het kader van de door beide partijen gewilde, kulturele autonomie, voor het Nederlandstalig landsdeel een duidelijke keuze gemaakt is; en dat de rechtspraktijk, zoals dit trouwens voor alle wetten nodig is en gedaan wordt, voor een billijke uitvoering en toepassing zal zorgen. Ik zou trouwens willen eindigen met een pleidooi voor een zakelijke aanpak van deze wetgevingsaangelegenheid, een uiting van het zelfvertrouwen waarmee wij deze problemen gaandeweg zullen oplossen.
| |
Mark Grammens
direkteur van het onafhankelijke weekblad ‘De Nieuwe’
Uit het goede overzicht van Roger Blanpain blijkt duidelijk hoe noodzakelijk het dekreet van de Kultuurraad was. Vlamingen die al wat verder geëvolueerd zijn, staan er nog altijd opnieuw verbaasd over dat maatregelen zoals het taaldekreet over de arbeidsverhoudingen uitgevaardigd moeten worden, aangezien in Vlaanderen alleen door wetgevende normen kan worden verkregen wat men overal elders in de wereld vanzelfsprekend vindt. leder van ons kent nog bedrijven in het Vlaamse land, die het Frans opdringen aan hun Vlaams personeel. Sommige van deze ondernemingen behoren tot grote belangengroepen, die het volkomen normaal achten dat de direkteuren van hun filialen en vestigingen in Zaïre, Latijns-Amerika of waar ze ook een ‘stabiel regime’ mogen gevonden hebben voor het verrichten van lukratieve beleggingen, de taal van het land spreken en het interne bedrijfsbeleid in die taal voeren. Alleen voor Vlaanderen acht men dit niet vanzelfsprekend, en wordt door bedoelde belangengroepen zelfs een wetgevende maatregel aangevochten die de meeste ontwikkelingslanden overbodig zouden achten.
De oorzaak van deze grondige minachting voor de taal van Vlaanderen, moet gezocht worden in de bereidheid van de Vlamingen om zich aan te passen aan de wensen van hun Franstalige bovenlaag. De politieke partijen geven hiervan het voorbeeld: als zij, zoals thans, een eentalige Waal als eerste-minister van een tweetalig land aksepteren, dan volgt daaruit dat het in Vlaanderen inderdaad niét noodzakelijk is de taal van het land te kennen om een verantwoordelijke funktie te vervullen, want tot bewijs van het tegendeel moet toch worden toegegeven dat een Belgisch eerste-minister ook eerste-minister van Vlaanderen is. De Vlamingen in de politieke partijen, die dit geduld hebben, berokkenen een onberekenbare schade aan de Vlaamse zaak. Toen de heer Leburton zijn kandidatuur stelde voor het eerste-ministerschap (en niemand twijfelt er aan dat deze kandidatuur door de betrokkene zelf werd voorgedragen), had er in de verantwoordelijke Vlaamse kringen een onverbiddelijk ‘neen’ moeten weerklinken. Het ‘In Vlaanderen Vlaams’, dat zijn toepassing vindt in het dekreet van de Kultuurraad, moet overal gelden, en niet alleen in het bedrijfsleven. Het moet
| |
| |
ook gelden voor al wat in de huidige Belgische staat, of in een latere eventueel gefederaliseerde staat, gemeenschappelijk is voor de twee taalgemeenschappen. Het dekreet van de Kultuurraad is goed, het is noodzakelijk, maar het is veel te beperkt en moet worden uitgebreid tot alle terreinen van het maatschappelijk leven.
Alleen een autonoom Vlaams orgaan als de Kultuurraad kon een helder en veelomvattend dekreet (de tekst van Blanpain spreekt in dit verband voor zichzelf) met zo'n prachtige eensgezindheid goedkeuren. Als de Kultuurraad niet bestond, dan zou er ook geen taaldekreet over de arbeidsverhoudingen in Vlaanderen zijn gekomen. In een Belgisch parlement speelt bij de bespreking van politieke wetsvoorstellen immers altijd de regeringsverantwoordelijkheid, en de ervaring leert dat van Franstalige zijde niet geaarzeld wordt om het bestaan van de regering op de helling te zetten als er gevaar dreigt voor een wetgevende maatregel ten gunste van Vlaanderen. Politici zijn het erover eens, dat het hier besproken taaldekreet nooit een Vlaamse meerderheid in het Belgisch parlement gekregen zou hebben, omdat er nooit een regering gevormd kon worden die een dergelijk dekreet had willen steunen. Maar als dat zo is, dan volgt daar ook uit dat de Vlamingen hun lot in eigen handen moeten nemen. Het moet nu afgelopen zijn met het traditionele Belgische regeringskompromis, waarbij de Vlaamse belangen altijd in de verdrukking komen. Men moet zo spoedig mogelijk alle nodige wetgevende en uitvoerende machtsorganen voor Vlaanderen verwerven en uitbouwen, die een radikaal Vlaams beleid kunnen voeren en aan België opdringen. In afwachting van het ontstaan van zulke organen, moet maksimaal gebruik worden gemaakt van de wetgevende mogelijkheden die door de grondwetsherziening geboden worden en moeten de Kultuurraad en de Gewestelijke Ekonomische Raad worden omgebouwd tot de parlementen van het autonome Vlaanderen.
| |
Arseen Major
vakbondsmilitant in de socialistische A.C.O.D. (Algemene Centrale der Openbare Diensten) en voorzitter Vermeylenfonds Oost-Vlaanderen.
Enkele kanttekeningen bij het artikel van Prof. Blanpain.
1. Vertalingen van berichten, mededelingen, akten, getuigschriften en formulieren.
Art. 5 van het dekreet voorziet de mogelijkheid een vertaling bij te voegen in één of meer talen. Prof. Blanpain wijst er in zijn inleiding op dat de migrerende werknemers, onderdanen van een lidstaat van de E.E.G., verzoekschriften en dokumenten in verband met sociale zekerheid, in een andere taal dan die toegestaan door het K.B. van 1966 en het kultuurdekreet van 19 juli 1973 mogen stellen. Het moet echter wel een der officiële talen van de E.E.G. zijn, met name het Frans, Duits, Engels, Italiaans en Deens.
Afgezien van de Italianen komen de meeste gastarbeiders uit niet-E.E.G.-landen.
De vraag is, of moet vertaald worden in gelijk welke andere taal dan die uit de E.E.G.-landen.
2. Het mondelinge taalgebruik, zowel van boven naar onder, als van onder naar boven moet in het Nederlands gebeuren, voorzover het de sociale betrekkingen betreft.
Voor het mondelinge taalgebruik is in tegenstelling tot de bescheiden en dokumenten geen eventuele vertaling voorzien.
Hier is kritiek op, vooral van een bepaalde Franstalige kant, die waarschijnlijk vreest dat het Frans aldus wettelijk uit het sociaal taalgebruik gebannen zal zijn.
Hoe is de praktijk terzake in Wallonië en bij de Franstalige bedrijven in Brussel?
Zijn er voorbeelden elders dat de sociale relaties in een andere dan de landstalen verlopen voor hetgeen het mondeling taalgebruik betreft?
Of is het de regel dat vreemde arbeiders zich overal moeten aanpassen aan de landstaal?
Hoe dan ook, in deze als in andere aangelegenheden, moet men de gastarbeiders op de beste wijze de gelegenheid geven om zich te integreren. Aangepast onderricht in de Nederlandse taal behoort beter te worden gegeven, dan tot nu toe het geval was. Zonder het dekreet te wijzigen zal in de praktijk wel enige souplesse nodig zijn in deze aangelegenheid.
3. Er wordt geen uitzondering voorzien voor de te gebruiken taal in de sociale betrekkingen tussen anderstalige werkgevers en werknemers, bv. een Franstalig aannemer met Franstalig personeel.
Niets verhindert deze personen in Vlaanderen bedrijvig te zijn. Toch zijn ze wettelijk verplicht in hun sociale relaties het Nederlands te gebruiken, ofschoon zij deze taal niet machtig zijn.
De Ekonomische Raad van Vlaanderen is er voorstander van het dekreet ongewijzigd te laten en merkt op dat nu schijnbare moeilijkheden in de
| |
| |
praktijk niet zo moeilijk blijken te zijn. Ik ben het daarmee eens.
Vakbonden en taalgebruik.
Op 19 februari 1966 hield ik voor de Stichting Lodewijk de Raet een referaat over de vernederlandsing van het bedrijfsleven. Ik konkludeerde toen: ‘Wanneer het kapitaal verder druk uitoefent om de nieuwe taalwet te schenden en het daarin, al zij het gedeeltelijk, ook slaagt door zijn sociaal-ekonomische machtspositie, dan zal er ernst mee moeten gemaakt worden die te beknotten. Een werkelijk konsekwente Vlaamsgezinde demokraat kan niet anders dan die konklusie te trekken.
Dan zal op alle progressieve krachten moeten gerekend worden, vooral op de vakbonden.’
Ik denk dat die woorden nog altijd aktueel zijn.
Op de tv-uitzending van het Vermeylenfonds, op 11 september 1973, gewijd aan de vernederlandsing van het bedrijfsleven en aan het taaldekreet, legden L. Melis, voorzitter van de Vlaamse Intergewestelijke van het A.B.V.V. en ondervoorzitter van de A.C.O.D., en G. Gogne, nationaal sekretaris van het A.B.V.V., sterk de nadruk op de vernederlandsing van het bedrijfsleven als noodzakelijke (al zij het dan ontoereikende) voorwaarde tot de ekonomische demokratie in Vlaanderen.
We mogen vandaag zeggen dat de vakbeweging in het Vlaamse land volledig gewonnen is voor de vernederlandsing van het bedrijfsleven.
De beste illustratie die ik daarvan kan geven is een fragment uit een kommuniqué van 25 november 1971 van het gewestelijke vakbondsfront A.B.V.V.-A.C.V. aan direktie en werknemers van een groot bedrijf in het Gentse kanaalgebied: ‘De afgevaardigden van de arbeiders en bedienden betreuren ten zeerste dat de wet inzake vernederlandsing van het bedrijfsleven in de fabriek nog niet volledig toegepast wordt, en dat bovendien in strijd met de beloften van de direktie van 24 februari 1970. Zij stellen vast dat opnieuw een Nederlandsonkundig direktielid zal aangesteld worden.
Zij herhalen hun eis dat zowel het kader als de direktieleden die in direkt kontakt dienen te komen met het personeel het Nederlands machtig moeten zijn, en dat in het bijzonder voor de nieuw te benoemen personen.
De vakbondsafvaardiging, dringt er bij de direktie ten zeerste op aan voortaan haar aktieve medewerking te verlenen bij de verdere vernederlandsing van het bedrijf, en dat voor optimale sociale verhoudingen die in eerste instantie ten goede komen aan de onderneming zelf...’
In haar antwoord aan het vakbondsfront liet de direktie van de fabriek weten dat zij haar, sedert twee jaar begonnen, inspanning tot vernederlandsing zal voortzetten.
Alle pas benoemde frankofone ingenieurs zullen een voldoende kennis der Nederlandse taal hebben verworven, alvorens zij in dienst treden, om zich vanaf het begin verstaanbaar te maken bij het personeel.
Wil vernamen dat na een merkbare verbetering van het taalgebruik er de laatste tijd weer moeilijkheden aan het licht kwamen.
| |
Paul Martens
hoofdredakteur van het Volksunie-weekblad ‘Wij’
Meer dan honderd jaar reeds voert de Vlaamse beweging een taai volgehouden strijd tegen de kulturele vervreemding en vóór de sociaal-ekonomische ontvoogding van het Vlaamse volk in België. Een geweldloze strijd - eigenlijk één groot pleidooi voor begrip - die zich vooral richtte tegen de kanker der verfransing in heel het Vlaamse maatschappelijk leven. Het was een proces van zelfbevrijding, een zich moeizaam loswringen uit een minderwaardigheidskompleks, uit een deprimerend gevoel van tweederangsburgerschap, dat ons voornamelijk door de historische ontwikkeling werd opgedrongen.
In de strijd tussen de sterkere en de zwakkere maakt de wet vrij, zo schreef destijds Lacordaire, en de vrijheid verdrukt. In het België van de 19e eeuw, tot diep in de 20e eeuw trouwens nog, waren de Vlamingen - hoewel numeriek steeds de talrijksten - de zwakkere partij. Vaak hebben ze dan ook een beroep gedaan op de wetgever om hen het ‘rechtsherstel’ te geven dat zij opeisten. Daaruit zijn de talrijke taalwetten voortgekomen. Elke wet heeft, bij wijze van spreken, bloed en tranen gekost, kwam er pas na veel geschipper in het centrale parlement en na steeds nieuwe Vlaamse toegevingen. Bovendien werden die taalwetten vaak gebrekkig of zelfs helemaal niet toegepast. Vandaar dat heel wat radikale Vlamingen die ‘taalwetterij’ uiteindelijk een ‘slechte oneindigheid’ gingen noemen, een tekstenarsenaal dat geen échte oplossing voor de gestelde problemen kon brengen.
Ik behoor tot diegenen die méér heil verwachten van struktuurhervormingen dan van taalwetten of -dekreten. In een Vlaamse staat zouden heel wat van die wetten niet nodig zijn, zoals men die niet nodig heeft in Nederland, Engeland of Duitsland.
| |
| |
Het is de Belgische unitaire staatsstruktuur die het verschijnsel ‘taalwetten’ in het leven riep, en dat is een van de redenen waarom zoveel buitenlanders er nogal onbegrijpend tegenaan kijken: in eigen land kennen zij die situatie niet, waarbij verschillende kultuurgemeenschappen in unitair verband moeten samenleven. Aan de andere kant wens ik me toch ook te distanciëren van een bepaald soort ‘triomfalisme’ dat nogal misprijzend op de taalwetten neerkijkt en oordeelt dat alles vanzelf wel in orde zal komen, als de Vlamingen maar rijker worden. Hoe ondoelmatig ze ook zijn, de taalwetten hebben onbetwistbaar bijgedragen tot de vervlaamsing van ons openbaar leven. Zolang wij geen eigen strukturen hebben die ons voldoening schenken, moeten wij roeien met de riemen die wij hebben. Zo ben ik er ook van overtuigd dat het dekreet tot vernederlandsing van het bedrijfsleven in Vlaanderen een waardevolle bijdrage zal blijken tot gezondmaking van de toestanden in die sektor. Een wettelijke maatregel was noodzakelijk geworden, want de ervaring van vele jaren had geleerd dat overleg met de patroons alleen niet volstond: jarenlange tradities verander je niet zo gemakkelijk, en bovendien bleven er ook nog de onwilligen. In de volgende jaren zal het bedrijfsleven zich geleidelijk aanpassen aan de eenparig uitgesproken wens van de Vlaamse wetgever. De hysterische kampanje van de Franstalige pers en een aantal Franstalige politici tegen dit dekreet zal deze ontwikkeling niet tegenhouden. Ze kan ze hoogstens heel tijdelijk vertragen.
Toch geeft deze kwaadwillige lasterkampanje van Franstalige zijde te denken. Ze toont aan dat daar nog steeds een mentaliteit bestaat van ‘ils nous ont volé la Flandre’. Vlaanderen zou een kultureel, sociaal en ekonomisch wingewest moeten blijven voor Frans België, maar de ‘flaminganten’ (ha, ces racistes!) verhinderen dat systematisch. In de ogen van de FDF-Brusselaars zijn àlle Vlamingen nu ‘flaminganten’ geworden - het dekreet werd éénparig goedgekeurd in de Nederlandse Kultuurraad - en dùs gewelddadige imperialisten. Op een FDF-sticker tegen het dekreet staat een hakenkruis afgebeeld met in de benen van dit hatelijk symbool de naam van de vier partijen in Vlaanderen...
De maatregel van een minister Glinne heeft in Vlaanderen verbijstering gewekt en verontwaardiging. Het incident toonde aan wat manifeste kwade trouw, het stelselmatig vervalsen van de informatie en gekoncentreerde drukking op politici vermogen. Als een man als Glinne er zich door laat vangen, hoe zouden eenzijdig geïnformeerde buitenlanders niet onder de indruk komen. De Nederlandse Kultuurraad heeft er dan ook goed aan gedaan de lasterkampanje te beantwoorden met een in nuchtere taal gesteld en zakelijk informatiebrochuurtje. Het lijkt me nuttig de tekst ervan in de belangrijkste vreemde talen uit te geven, ten gerieve van alle buitenlanders die op bedrijfsgebied met Vlaanderen en zijn bevolking te maken krijgen.
Ten slotte nog deze opmerking. Het is ondenkbaar dat een dergelijk wetgevend stuk ooit onverminkt door het centrale parlement zou zijn geraakt. Daar werden Vlaamse desiderata - hoe algemeen gesteund ook - steeds afgezwakt, uitgehold, verminkt in wetteksten neergelegd, zo ze al niet in de lade bleven steken of ad calendas graecas gestuurd werden. Een zo beperkt stukje autonomie - de Kultuurraad - toont reeds aan wat mogelijk kan worden als Vlaanderen eens een écht eigen parlement zou krijgen met uitgebreide bevoegdheden.
Het dekreet is een poging om de Vlaamse werknemers in hun eigen woongebied een elementair menselijk recht te verzekeren: ook tijdens hun werkuren in dienstverband hun moedertaal te mogen gebruiken in alle omstandigheden. Het is een poging om voortaan elke taaldwang van de ekonomisch sterkere op de ekonomisch zwakkere uit te schakelen. Het is een bevrijdend en volstrekt demokratisch dekreet. De enkele schoonheidsfouten in de juridische vormgeving kunnen geen aanleiding zijn om de waarde ervan aan te vechten. Ik hoop dat het in het Vlaamse bedrijfsleven de evolutie naar normale taaltoestanden zal versnellen, om uiteindelijk zichzelf overbodig te maken. Het ware ‘schandaal’ bestaat hierin dat het in 1973 nog nodig bleek in Vlaanderen een dergelijk dekreet uit te moeten vaardigen.
| |
Manu Ruys
politiek en parlementair redakteur van het katolieke dagblad ‘De Standaard’
Kommentaar bij het taaldekreet en bij de daarrond gevoerde kampanje kan worden samengevat in drie hoofdpunten:
1. Over de grond van de beslissing die door het kultuurparlement werd getroffen, bestaat van Vlaamse zijde een ruime konsensus. Dat is niet verwonderlijk, want wat is meer vanzelfsprekend dan dat de werkgever de taal van de streek ge- | |
| |
bruikt voor de sociale relaties in de onderneming? Een andere handelwijze is strijdig met het gezond verstand zelf.
De vernederlandsing van het bedrijfsleven is een vrij beslissende faze in de evolutie naar de normale maatschappelijke verhoudingen, waarop wij onze samenleving willen vestigen.
Het lijkt ons overigens overbodig hier nog maar eens uiteen te zetten, waarom het dekreet nodig was en waarom het goed is. Het is niet omdat sommige anderstaligen ons tegen de schenen schoppen, dat wij tegen een open deur moeten schoppen.
2. Andermaal is het bewijs geleverd dat een aantal invloedrijke en gezaghebbende, Franstalige landgenoten ten opzichte van de Vlamingen nog steeds blijk geven van agressieve refleksen en van kwade trouw.
a) Agressie.
Te Brussel en in Wallonië is op ruime schaal, en met de steun van de meeste Franstalige kranten, een ongewoon scherpe hetze ontketend tegen de vernederlandsing van het Vlaamse bedrijfsleven.
Ondanks de grondwettelijke erkenning van de eentaligheid der Vlaamse en Waalse regio's, ondanks de gewestelijke autonomie, werd gepoogd - tegen de eensgezinde wil van de Vlamingen in - de onsociale toestanden van Franse taalhegemonie te bestendigen. Andermaal werd - soms op zeer arrogante en kwetsende wijze - het recht opgeëist mee te beslissen over het taalgebruik in Vlaanderen. Het kwam in feite hierop neer, dat vanuit Brussel en Wallonië getracht werd baas te spelen in de Vlaamse provincies.
De aktie was gericht op het instandhouden van bepaalde kernen van Franstaligheid - van Kortrijk tot Neerpelt - en meer bepaald op de versterking van de tweetaligheid in Vlaams-Brabant, waar Halle-Vilvoorde door de Franstaligen beschouwd wordt als het normale ekspansiegebied van Brussel, dat dan ook moet kunnen ontsnappen aan de beslissingsbevoegdheid van de Vlaamse volksvertegenwoordiging.
De Waals-Brusselse aktie heeft de steun gekregen van sommige Franstalige groepen in Vlaanderen. In dat verband moet erop gewezen worden, dat de direkte overheidshulp die bepaalde kranten opeisen, ook zal dienen om de drie ‘Vlaamse’ satellietkranten van Le Soir (Le Matin, La Métropole, La Flandre Libérale) toelagen toe te kennen.
b) Kwade trouw.
- Er werd door de Franstaligen geschermd met het argument van de gastarbeiders die geen Nederlands verstaan en dus door het dekreet sociaal benadeeld zouden worden.
Spoedig is aangetoond, dat het dekreet niet tegen deze werknemers gericht is. De schijnheiligheid van de kritiek lag er echter dik op. Tienduizenden Noord-Afrikaanse, Turkse, Spaanse e.a. gastarbeiders in Wallonië en Brussel verstaan geen Frans; hun taalprobleem wordt door de Franstaligen echter genegeerd.
- Het Front der Franstaligen (FDF) dat vooraan stond in de hetze, is bijzonder vertrouwd met de taaltoestand in de (door deze partij teer beminde) Canadese provincie Québec. Het FDF weet dat de taalwetgeving inzake het bedrijfsleven daar strenger is dan het taaldekreet en dat de Frans-Canadese vrienden zeer drastische maatregelen tegen het Engels van de leidende kringen voorstaan en voorstanders zijn van een strakke eentaligheid.
3. Enkele politieke besluiten liggen zo voor de hand.
a) De Vlaamse solidariteit die is tot uiting gekomen, moet verder gediskonteerd worden in de strijd om de vrijwaring van Halle-Vilvoorde, de verdediging van de Vlaamse posities te Brussel, het behoud van het Nederlands karakter van de Vlaamse taalgrensgemeenten. De Vlaamse Beweging heeft daar nog steeds haar volle betekenis.
b) Gelet op de niet-aflatende bemoeizucht van vele Franstaligen moet de Vlaamse autonomie verder versterkt worden. De wetgevende (dekreetgevende) macht waarover de Vlamingen reeds op bepaalde gebieden beschikken, dient te worden uitgebreid tot andere materies. De regionalisering moet worden doorgetrokken in het kader van een Vlaams-Waalse federatie, waarbij Brussel als een tweetalig hoofdstedelijk (Belgisch, Europees en internationaal) gebied een afzonderlijk statuut ontvangt.
Om nieuwe pressies op Vlaanderen te ontmoedigen of onmogelijk te maken, moet worden gedacht aan staatkundige afbakeningen die Vlaams-Brabant voorgoed beveiligen tegen de pretenties van niet-Vlaamse groepen of instanties.
c) Alle interpretaties van Vlaamse zijde wijzen erop dat het dekreet op een redelijke wijze zal worden toegepast, en dat niemand van Vlaanderen een taal-getto wil maken. Die leugen werd verspreid door personen en kranten die zelf weigeren uit hun getto te komen.
De dag dat Vlaanderen helemaal zichzelf zal kunnen zijn, zal het zonder enige frustratie de taalwetgeving versoepelen. Maar niet eerder.
| |
| |
d) Tegenover de psychologische en politieke konsensus die in de Vlaamse rangen genoteerd werd, staat - op de debetzijde - de onhandigheid van bepaalde Vlaamse gezagdragers die te laat hebben gereageerd op de verdachtmakingen, te laat ook zijn overgegaan tot de informatie van het (ook buitenlandse) bedrijfsleven. De hetze is hoog kunnen oplaaien, dank zij de korte periode van aarzeling en onzekerheid.
Uiteindelijk werd, terecht, de Minister voor Vlaamse Zaken belast met de organizatie van het tegenoffensief en met de voorlichting.
Uit dit gedeeltelijke falen moet een les worden getrokken: op alle gebieden waar het nodig is, moet de Minister voor Vlaamse Zaken voortaan zorgen voor een centraal, koördinerend, dynamisch en waakzaam beleid.
| |
Karel De Witte
politiek redakteur van het katolieke dagblad ‘Gazet van Antwerpen’
De betekenis van het taaldekreet van onze Kultuurraad was mij al duidelijk, lang voor de Franstaligen het bestaan ervan hadden ontdekt. Zij dienden immers te wachten tot het in het Staatsblad was verschenen, met vertaling! Zelfs de bedrijfsleiders, die nu beweren vol begrip te staan tegenover dit dekreet, hadden het meestal niet gelezen, omdat hun Franstalige pers er geen gewag van had gemaakt.
Dit dekreet is de voortzetting van de lange reeks taalwetten, nodig om de Nederlandse kultuur in Vlaanderen te beschermen. De vernederlandsing van het openbare leven in Vlaanderen sloeg tot voor kort alleen op de overheidsdiensten. In de partikuliere sektor bleef het zo, dat de ekonomisch zwakke werknemer zich diende aan te passen aan de ekonomisch sterke werkgever.
Nu kan worden verwacht dat men aan het begin staat van het einde van de koloniale periode in Vlaanderen, toen het mogelijk was dat vreemde bedrijfsleiders en kaderpersoneel de leiding hadden over bedrijven in Vlaanderen, waar het Frans of het Engels de taal van die leiding was.
Dit dekreet danken wij in de eerste plaats aan de Landelijke Bediendencentrale, die sinds jaren een aktie voert voor de vernederlandsing van het bedrijfsleven en ook aan de grondslag lag van de desbetreffende passages in de taalwet van 1963. Ook is het dekreet te danken aan de stuwing van de Christelijke Volkspartij en de Volksunie in de Kultuurraad, waarbij weer eens bewezen werd, dat samenwerking tussen beide partijen vruchtbaar kan zijn.
Het dekreet is tot nu toe de meest markante uiting van de kultuurautonomie. Tot dit dekreet er kwam, had de Kultuurraad zich bijna uitsluitend bezig gehouden met louter kulturele zaken en met vage debatten over grote beginselen. Nu werd er bijzonder praktisch werk verricht.
Het rechtstreeks effekt van het dekreet is dat er voortaan geen taalmuur meer bestaat in de bedrijfswereld en dat de Vlaamse werknemers dus hun taal kunnen doen eerbiedigen. Zij krijgen meteen de kans om op te klimmen in hun bedrijf, zonder een belemmering inzake taalkennis, zonder het gevaar te moeten ‘verbasteren’.
Er is ook een onrechtstreeks effekt, misschien het waardevolste. De Vlaamse strijd is nu eindelijk een sociale strijd geworden. De ‘gewone man’ zal nu gaan beseffen dat de Vlaamse beweging hem persoonlijk raakt, tenminste als de vakbonden hun plicht begrijpen en hun taak aandurven.
Anderzijds mag er toch niet te hard gejubeld worden. Opnieuw werd bewezen dat wij nog altijd in het defensief zitten. Dit taaldekreet zal tot gevolg hebben, dat de resterende vervreemdingshaarden in Vlaanderen opgeruimd worden, maar daar blijft het bij. Wij moeten ons nog steeds verdedigen, zelfs in ons ‘binnenland’, zonder tot het offensief te kunnen overgaan.
Intussen is dat dekreet de vuurproef geworden van de kultuurautonomie. Wij hebben daar jaren lang naar gevraagd, met de bedoeling minstens op dit vlak baas in eigen huis te worden. Dat kan nu via de Kultuurraad.
Als het taaldekreet uitgehold wordt, o.a. door te soepele toepassing, verliest de hele kultuurautonomie haar geloofwaardigheid. Dan werd bewezen dat onze Kultuurraad mooi kan praten, maar dat men in Brussel de baas blijft, ook over intern-Vlaamse aangelegenheden.
Misschien is juist daarom het kabaal van de Franstaligen ergens goed voor. Het zal mogelijk de ogen openen van allen in Vlaanderen, waar men toch zo gemakkelijk insluimert. Het zal misschien ook de noodzaak doen aanvoelen om het niet bij Kultuurautonomie te laten en om de drang aan te wakkeren naar radikaler federalisme. Dan zullen onze eigen dekreten immers uitgevoerd worden door eigen uitvoerende instanties, zonder tussenkomst van een unitair-Belgisch bestuur. |
|