Ons Erfdeel. Jaargang 16
(1973)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 59]
| |
bij de vijfhonderdste verjaring van de boekdrukkunst in de nederlandenelly cockx-indestege In 1473 verschenen in de Nederlanden drie boeken waarvan één, de Historia scholastica super Novum Testamentum van Petrus Comestor, gedrukt was te Utrecht door Nicolaus Ketelaer en Gherardus de LeemptGa naar eind(1); de twee andere, Speculum conversionis peccatorum van de Limburgse kartuizer Dionysius van Rijkel (zie afb. 1) en De duobus amantibus van de Italiaanse humanist Aeneas Sylvius Piccolomini, kwamen van de pers te Aalst bij Dirk Martens en Johan van WestfalenGa naar eind(2). Er is in de Noordelijke Nederlanden ongetwijfeld al vóór 1473 met losse letter gedrukt. Het betreft een aantal uitgaven zonder enige vermelding van drukplaats of -jaar, maar waarvan een paar eksemplaren dank zij de aantekening in handschrift van een rubrikator of een koper uitwijzen dat die edities niet na 1471 en 1472 moeten worden gesitueerd. Deze uitgaven behoren tot wat genoemd wordt de Nederlandse PrototypografieGa naar eind(3), de vroegste boekdrukkunst in onze gewesten. Vroeger werden zij ook wel Costeriana geheten omdat men ze aan Laurens Janszoon Coster dacht te kunnen toeschrijven. Ongeveer twintig jaar dus na het verschijnen van de eerste met losse metalen letter gedrukte boeken te Mainz, werd de boekdrukkunst in de Nederlanden beoefend. Onder ‘Nederlanden’ is hier te verstaan het gebied dat deeluitmaakte van het hertogdom Bourgondië op het ogenblik dat de boekdrukkunst er werd ingevoerd, met inbegrip van de vorstendommen Overijssel, Utrecht, Luik en het Doornikse, tans liggend binnen de grenzen van Nederland en België. De beide Koninklijke Biblioteken, van Nederland en België, hebben het verschijnen van de eerste gedateerde gedrukte | |
[pagina 60]
| |
Dionysius van Rijkel. Speculum conversionis peccatorum. Aalst, [Dirk Martens en Johan van Westfalen], 1473, 40, bl. 28 ro: kolofon. Een van de drie eerste gedateerde gedrukte boeken in de Nederlanden (afbeelding 1).
Copyright Koninklijke Bibliotheek Albert I, Brussel. boeken binnen hun grenzen als een welkome gelegenheid beschouwd om nu, na vijf eeuwen, deze gebeurtenis even van naderbij te belichtenGa naar eind(4).
•
De nieuwe kunst, de ars caracterizandi modernissima naar het woord van Johan van WestfalenGa naar eind(5), die het mogelijk maakte een groter aantal teksten in een vlugger tempo dan voorheen, in een groot aantal eksemplaren en tegen een schappelijker prijs te laten verschijnen, beantwoordde aan een reële behoefte. Het overschrijven van teksten, ook wanneer het door een beroepskopiist gebeurde, was vrijwel altijd een langdurige en moeizame arbeid die de nood aan boeken steeds sterker deed gevoelen. De blokdruktechniek, reeds geruime tijd in West-Europa bekend en toegepast voor het bedrukken van tekstiel en het drukken van afbeeldingen, was een poging om hieraan tegemoet te komen. Omstreeks 1450 - misschien ook wel vroeger - is men teksten, al dan niet met illustratie, in houtblokken gaan uitsnijden en afdrukken; de aldus ontstane bladen blokdruk werden samengevoegd tot een blokboek (zie afb. 2). Deze techniek liet wel toe zonder moeite meerdere eksemplaren van één tekst te verkrijgen, maar het bijzonder tijdrovende en moeizame uitsnijden van duizenden lettertjes - die niet weer voor een andere tekst konden worden gebruikt - maakte het duidelijk dat ook hier de oplossing niet lag. Vrijwel op hetzelfde tijdstip heeft Johann GutenbergGa naar eind(6) het geniale idee gehad om voordeel te trekken uit de techniek van het stempelsnijden aan boekbinders en goudsmeden reeds geruime tijd bekend -: met losse metalen letterstaafjes, die van de letterstempel via een matrijs in een groot aantal konden worden gegoten, was het hem mogelijk woorden en regels te zetten, samen te voegen tot pagina's, te drukken en daarna het zetsel weer af te breken, te distribueren en voor nieuwe tekst opnieuw te gebruikenGa naar eind(7). Het geheim van het ‘mechanisch schrijven’, zoals het is genoemd, is vrij vlug bekend geraakt en verspreid. Reeds vanaf het begin heeft de boekdrukkunst een onmiskenbaar stempel op het geestesleven gedrukt - zo heeft zij de verspreiding van | |
[pagina 61]
| |
Biblia pauperum. Blokboek, ca. 1464-1465, fo, bl. 10 ro. Tekst en illustratie is in het houtblok uitgesneden. Dit eksemplaar is met de hand ingekleurd (afbeelding 2).
Copyright Koninklijke Bibliotheek Albert I, Brussel. | |
[pagina 62]
| |
Boëthius. De consolatione philosophiae in de Franse vertaling van Renier van Sint-Truiden. Brugge, Colard Mansion, 1477, fo. bl. 90 ro: Boëthius en de Wijsbegeerte. De linkerkolom is in rooddruk; de initiaal A, de randversiering en de miniatuur zijn door een illuminator uitgevoerd (afbeelding 3).
Copyright University Library, Cambridge. | |
[pagina 63]
| |
het humanisme ten zeerste bevorderd -, zij is een rol gaan spelen in het ekonomische leven en is tenslotte een niet te onderschatten politiek instrument geweest in de handen van geestelijke en wereldlijke leiders. Dat de boekdrukkunst, vooral na de onrustige jaren volgend op de dood van Karel de Stoute in 1477, zo'n hoge vlucht heeft kunnen nemen, is mede dank zij een andere faktor mogelijk geweest, namelijk het papier. Het in de 15de eeuw nog veelvuldig gebruikte perkament was beslist ontoereikend - en onbetaalbaar - geworden om folianten op zegge tweehonderd eksemplaren te drukken. Omdat ze nog niet in staat waren in de 15de eeuw zelf goed papier in voldoende hoeveelheid te maken, betrokken de Nederlanden dit bij voorkeur uit Frankrijk en Italië. Behalve de pers en het lettermateriaal betekende het papier een niet te onderschatten post bij het te investeren kapitaal voor een drukkerij.
Merkwaardig genoeg heeft de boekdrukkunst het handschrift niet meteen verdrongen en heeft dit laatste zijn eigen plaats in de laat 15de-eeuwse en vroeg 16de-eeuwse boekproduktie weten te bepalenGa naar eind(8). Een beeld te geven van het boekbedrijf in de Nederlanden tijdens de tweede helft van de 15de eeuw, was de doelstelling van de organisatoren van de tentoonstelling te BrusselGa naar eind(9). Dit kon gebeuren dank zij het pionierswerk dat gedurende de afgelopen eeuw door Engelse en vooral Nederlandse inkunabulisten is verricht; het moge hier volstaan slechts de namen te noemen van Henry Bradshaw, Marinus F.A.G. Campbell, Johan W. Holtrop, Wouter Nijhoff, Maria-Elizabeth Kronenberg, George D. Painter, Lotte en Wytze Hellinga. Aldus kon het zestigtal drukkerswerkplaatsen, waar vóór einde 1500 (de konventionele grens tussen wiegedrukken of inkunabelen en zestiende-eeuwse drukken) minstens één boek is verschenen, met één of meerdere drukken vertegenwoordigd wordenGa naar eind(10). Tevens diende te worden aangetoond dat er geen breuk bestaan heeft tussen handschrifte en druk, dat het blokboek hoofdzakelijk een Nederlands produkt, géén overgangsvorm is maar, evenals het handschrift, ook na de invoering van de boekdrukkunst is blijven voortbestaan, en dat er, tenslotte, tussen handschrift en druk vaak een nauwe relatie heeft bestaan.
Het is opvallend b.v. hoe de oudste drukken op handschriften gelijken! De eerste drukkers hebben het handgeschreven boek bewust nagevolgd: de letters, gotiek of romein, met en zonder afkortingstekens, werden nagesneden, de regels van de bladschikking werden gerespekteerd, de rubricering, evenals de dekoratie werd op gelijke wijze in handschrift en druk met de hand aangebracht. De rubricering in het gedrukte boek in de 15de eeuw is haast te beschouwen als iets wat er normaal bij hoort; ongetwijfeld werd zij vaak in de drukkerij aangebracht en vermoedelijk meestal op de ongevouwen vellen, dus vóór dat deze tot katernen en een - zij het nog - ongebonden boek vergaard waren. Dat dit aanbrengen bij voorkeur in rood maar ook in blauw en af en toe in andere kleuren, van lombarden (z.g. eenvoudige geronde initialen), rubriek- of paragraaftekens en streepjes door de gedrukte kapitalen, routinewerk kon zijn, wordt duidelijk geïllustreerd door de drie enig bekende eksemplaren van een sextodecimo-editie van Govaert Bac, Die seven getijden in duytsche, uit 1495Ga naar eind(11). Precies een eeuw geleden zijn deze drie drukjes - voorheen volkomen onbekend - | |
[pagina 64]
| |
uit een oude boekband te voorschijn gekomen. Het werk van de rubrikator kan soms bijzonder kostbare informatie opleveren wat de datering betreft. Bij ongedateerde drukken - denken wij slechts aan de 42-regelige Bijbel van Gutenberg
Petrus de Rivo. Opus responsivum. Leuven, Ludovicus Ravescot, [1488], fo, bl. 45 vo: colofon met drukkersmerk (afbeelding 4).
Copyright Koninklijke Bibliotheek Albert I, Brussel. en, in de Nederlanden, aan de prototypografie - betekent dit een terminus ante quem. Helaas hebben al te weinig rubrikators hun werk van een datum voorzien!
Minder systematisch uitgevoerd is de dekoratie, de veelal met kleurig penwerk getekende grotere en kleinere initialen en de randversiering. Dit versieren gebeurde gewoonlijk in opdracht. Wat de illustratie betreft mag men zonder aarzelen beweren dat de 15de-eeuwse drukkers in de regel de houtsnede aanwendden. Met de blokdruk was men reeds jaren vertrouwd, het was bovendien een hoogdrukprocédé evenals de typografie, zodat het drukken van tekst en illustratie op dezelfde pers kon geschieden. Om het uitzicht van de miniatuur te benaderen werden de houtsneden echter vaak, op verzoek van de kopers, achteraf met de hand ingekleurd. Dit neemt niet weg dat andere illustratietechnieken zijn toegepastGa naar eind(12). Eens te meer blijkt de invloed van het handschrift, in zoverre men de druk daar helemaal op afstemt: behalve de dekoratie is ook de illustratie met de hand aangebracht en zijn er miniaturen geschilderd op speciaal daartoe voorbestemde blankoruimten. Om bij voorbeelden uit onze gewesten te blijven, noemen wij de Franse vertaling van Boëthius' De consolatione philosophiae, te Brugge door Colard Mansion in 1477 gedruktGa naar eind(13) (zie afb. 3), en de Latijns-Nederlandse uitgave van het zelfde werk op de pers gelegd door Arend de Keysere te Gent in 1485Ga naar eind(14). Mede dank zij de karakteristieke Bourgondische bastarda van Mansion - vooraleer drukker te worden, was hij kalligraaf - vertoont de druk een typisch ‘handschriftelijk’ karakter. In de tweekleurendruk (rooddruk, gouddruk) is misschien ook een poging van de drukker te zien tot benadering van het handschrift: opschriften en kolofons werden soms in rood geschreven, resp. gedrukt, desnoods rood onderstreept. Reeds in een druk van Johan van Westfalen uit 1474Ga naar eind(15) komt de uitvoerige kolofon in rooddruk voor. Overigens is de rooddruk | |
[pagina 65]
| |
- en niet om louter estetische redenen - meer en meer voor liturgische boeken aangewend. De wiegedruk dient niet los van het handschrift bestudeerd te worden. Aan een eerste gedrukte editie kon moeilijk anders als een handschrift met de uit te geven tekst ten grondslag liggen. Er zijn enkele voorbeelden uit de 15de eeuw bewaard van manuskripten die de zetter als kopij voor een te drukken tekst heeft gebruiktGa naar eind(16), zoals de twee Utrechtse handschriften waarvan één afkomstig is uit de kartuis Nieuwlicht en één uit het Utrechtse regulierenklooster, die door Nicolaus Ketelaer en Gherardus de Leempt als kopij zijn gebruiktGa naar eind(17). Dat kopiïsten zich soms van gedrukte teksten als kopij hebben bediend, is wellicht minder voor de hand liggend. Bepaalde omstandigheden konden er soms aanleiding toe zijn om een tekst af te schrijven in plaats van te drukken, of om zich een handschrift aan te schaffen daar waar er een gedrukte editie te verkrijgen was. De redenen hiertoe kunnen van diverse aard zijn geweest. Misschien behoefde de oplage niet zo heel groot te zijn: in dergelijke gevallen kon het ook gebeuren dat men zijn toevlucht nam tot de blokdrukGa naar eind(18). Of het kon om een Griekse tekst gaan: niet vóór het laatste decennium van de 15de eeuw had men de moeilijkheden overwonnen bij het zetten van Grieks. Ofwel - en dit komt vaker voor - had men een lukse-uitgave op het oog, een pràchthandschrift met miniaturen verlucht en bedoeld als pronkstuk - niet als léésboek - in de biblioteek van een bibliofiel. In dit verband kunnen twee namen vermeld worden: de ene, abt van Sint-Baafs te Gent, Raphael de Mercatellis (1437-1508), die zich een hele biblioteek keurhandschriften had aangelegd en van wie bekend is dat hij ze vaak van gedrukte boeken door een kalligraaf liet afschrijven en door een illuminator liet verluchtenGa naar eind(19); de andere, Lodewijk van Gruuthuse (ca. 1420-1492), wiens biblioteek, tans voor het grootste gedeelte in de Bibliothèque nationale te Parijs, eveneens bestond uit prachthandschriften, stuk voor stuk meesterwerken van kalligrafie en miniatuurkunstGa naar eind(20). De pers heeft de pen vooralsnog niet verdrongen; er is waarachtig geen werkloosheidsprobleem ontstaan. Er zijn bovendien voorbeelden te over van kopiïsten die gaan drukken (Colard Mansion b.v.), drukkers die de drukkerswerkplaats weer ruilen voor het scriptorium (de broeders des gemenen levens te Brussel (b.v.), binders die tevens drukten (Ludovicus Ravescot b.v.; zie afb. 4). Dit wordt misschien het treffendst geïllustreerd door de broeders des gemenen levens, de kloostergemeenschap door Geert Groote te Deventer op het einde van de 14de eeuw gesticht, die zich vooral over de Nederlanden en Noord-Duitsland heeft verspreid. De broeders legden zich in het bijzonder toe op het onderwijs en het verspreiden van godsdienstige en devote teksten, niet dor scholastisch maar een nieuwe godsvrucht, devotio moderna genaamd, propagerendGa naar eind(21). In hun kloosters werd er ijverig geschreven, gedrukt, gerubriceerd en meestal ook gebonden. Het mag het fraterhuls Nazareth te Brussel wel als een bijzondere verdienste aangerekend worden, er als eerste een drukkerij te hebben opgericht.
Waarom de broeders na een tiental jaren met drukken zijn opgehouden, is niet duidelijk. Aan vakbekwaamheid heeft het hen niet ontbroken; misschien wel aan han- | |
[pagina 66]
| |
Werner Rolevinck. Fasciculus temporum. Leuven, Johan Veldener, 1475, fo. bl. 72 vo: onderaan kolofon en drukkersmerk. Aan deze wereldkroniek van een Duits kartuizer is een vernuftige typografische vormgeving verleend (afbeelding 5).
Copyright Koninklijke Bibliotheek Albert I, Brussel. | |
[pagina 67]
| |
delszin. Een drukkerij oprichten was, in de 15de eeuw zoals nu, een onderneming waarvoor vakmanschap, koopmanszin en kapitaal hoofdvereisten warenGa naar eind(22). Tijdens de 15de eeuw speelden de meeste drukkers ook de rol van uitgever en boekverkoper; zodoende was de vestigingsplaats van een drukker dan ook van een zeker belang. Begrijpelijkerwijs heeft de universiteitsstad Leuven drukkers aangetrokken, want er bestond een grote behoefte aan boeken. Toen Johan van Westfalen zich, na een kortstondig vennootschap met de Aalstenaar Dirk Martens, daar in 1474 ging vestigen, kwam spoedig een zekere naijver tot uiting met zijn landgenoot, de lettersnijder en drukker Johan Veldener (zie afb. 5) uit Würzburg. En zij waren niet de enige drukkers te Leuven!
Andere afzetmogelijkheden boden steden als Deventer en Antwerpen. De uitgeverij van Richard Pafraet (1477) en na hem Jacob van Breda (1485) in eerstgenoemde stad was een groot bedrijf van waaruit teologische en humanistische werken en schoolboekjes hun weg vonden, voornamelijk naar oostelijk en noordelijk van de IJsselstreek gelegen gebiedenGa naar eind(23). Dat de handelsstad Antwerpen al spoedig een bloeiend drukkers- en uitgeverscentrum is geworden, lag voor de hand, niettegenstaande het feit dat de eerste drukker, Mathias van der Goes, er zich pas in 1481 heeft gevestigd. Toen Gheraert Leeu zich, komend uit Gouda waar hij veel in de volkstaal had gedrukt, in 1484 in de havenstad neerliet, werkte hij met zijn uitgaven in het Latijn en het Engels voor een lokale én internationale markt. De keuze van zijn teksten, de kwaliteit van zijn houtsneden en het aantal van zijn uitgaven maken van Leeu de grootste inkunabeldrukker in de Nederlanden (zie afb. 6).
Afzetmogelijkheden voor boeken hangen uit de aard van de zaak samen met het taalgebruik. Het grote percentage 15de-eeuwse boeken dat is bewaard gebleven, is in het Latijn gesteld wat er op duidt dat de meest gebruikte taal het Latijn was. Boeken in de volkstaal waren voor een beperkter gebied bestemd. In dit verband moet ook worden genoemd de Engelsman William Caxton, de eerste drukker te Brugge, die er omstreeks 1473-1474 het eerste boek in het Engels drukt. Niet lang daarna geeft hij de oorspronkelijke Franse versie van dit werk van Raoul Lefèvre uit: Recueil des histoires de Troyes, het eerste boek in het Frans gedruktGa naar eind(24). In 1476 vestigt dezelfde Caxton zich te Westminster en wordt er de eerste drukker in Engeland.
Het eerste volwaardige Nederlandstalige boek is een uitgave van het Oud Testament, gedrukt door Jacob Jacobszoon van der Meer en Mauricius Yemantszoon te Delft in januari 1477Ga naar eind(25). Het is een tweedelige uitgave in klein folioformaat; de vertaling die gemaakt is ‘ter eren gods, ende tot stichticheit ende lerijnghe der kersten ghelovighen menschen’ gaat terug op een Oostvlaamse vertaling van 1360.
Welke soort boeken voor de Nederlanden bestemd waren, is jaren geleden door Pater Kruitwagen bestudeerdGa naar eind(26). Nog niet zo lang geleden heeft G.D. Painter, uitgaande van de grote kollektie Nederlandse inkunabelen in de British Museum Library statistisch aangetoond welke de procentuele bijdrage is op de verschillende gebieden in de Noordelijke en de Zuidelijke NederlandenGa naar eind(27). In acht geno- | |
[pagina 68]
| |
Dialogus creaturarum. Gouda, Gheraert Leeu, 1480, fo, bl. 87 vo: fragment van een bladzijde met houtsnede voorstellend een gesprek tussen de koning der dieren en de haas-jurist. Dit fabelboek is een van Leeu's suksesboeken geweest (afbeelding 6).
Copyright Koninklijke Bibliotheek Albert I, Brussel. men dat het hier niet om objektieve resultaten gaat, aangezien niet de totale produktie maar slechts een gedeelte daarvan als uitgangspunt werd genomen, is het toch treffend dat b.v. in het noorden zoveel meer grammatika's en klassieke tekstuitgaven zijn verschenen dan in het zuiden, terwijl hier het overwicht lijkt te liggen bij de godsdienst en de wetenschappen. Bij het beeld dat wij krijgen van de boekenproduktie uit het laatste kwart van de 15de eeuw, mogen wij niet uit het oog verliezen, dat er een - misschien aanzienlijk - gedeelte drukken niet is overgeleverd. Bepaalde kategorieën teksten, zoals schoolboekjes, brevieren, kalenders, pronosticaties (voorspellingen), aflaatbrieven, munttarieven, behoren vaak al door hun tijds- en plaatsgebondenheid, tot het efemeer drukwerk, dat slechts dank zij louter toevallige omstandigheden voor het nageslacht is bewaard gebleven. Het meest typische voorbeeld hiervan zijn wel de verknipte fragmenten van een onbekende editie (of van een handschrift) die uit een oude boekband te voorschijn komen. De betekenis van een dergelijke vondst voor de bibliografie en de geschiedenis van de plaatselijke boekdrukkunst hoeft nauwelijks te worden benadrukt.
Tot het zestigtal drukkerswerkplaatsen die in veertien Noordnederlandse en negen Zuidnederlandse stedenGa naar eind(28) tijdens de 15de eeuw bedrijvig waren, behoort een vierde anonieme drukkers waarvoor één of enkele drukken - die niet aan een met name bekend drukker toe te schrijven zijn - het enige bestaansbewijs vormen. Zij worden met een noodnaam genoemd: de Drukker van Sint-Rochus (naar een tweetal boekjes die over de heilige Rochus en het verweer tegen de pest handelen), de Drukker van de Kerstenspieghel (naar een devotieboekje getiteld Spieghel der kerstenen menschen) e.a. Er zijn ook een aantal weinig honkvaste drukkers, al of niet bij name bekend, al of niet van formaat. Ook onder de ‘groten’ waren beweeglijke lui, te beginnen met Dirk Martens (ca. 1446-1534) als drukker bedrijvig te Aalst van 1472 of '73 tot 1474 en van 1486 tot 1492, te Antwerpen van 1492 tot 1497, te Leuven van 1498 tot 1501, waar hij tot 1529 met een onderbreking van tien jaar te Antwerpen tot de grote humanistische drukker uitgroeit, om zijn leven te eindigen als een oud maar gelukkig man die de mensheid iets heeft bijgebracht. Recent onderzoekGa naar eind(29) heeft uitgewezen dat Martens in de leer is geweest bij zijn landgenoot Gerardus de Lisa te Treviso in het Venetiaanse, vanwaar hij de rotunda, een gerond gotisch lettertype meebracht, een lettertype dat in onze gewesten nieuw aandeed. Johan van Westfalen | |
[pagina 69]
| |
Jan van den Berghe. Dat Kaetspel gemoraliseert. Leuven, Johan van Westfalen, 1477, fo, laatste bladzijde met kolofon en drukkersmerk, het portret van de drukker voorstellend. Een van de zeldzame Nederlandstalige drukken van Westfalen (afbeelding 7).
Copyright Bibliothèque nationale, Parijs. | |
[pagina 70]
| |
Tondalus visioen. Delft, Christiaen Snellaert, 1495, 40, bl. 24 vo: drukkersmerk met de eenhoorn, later overgenomen door Hendrik Eckert van Homberch (afbeelding 8).
Copyright Koninklijke Bibliotheek Albert I, Brussel. is derhalve slechts zijn vennoot geweest (1474), niet zijn leermeester zoals afgeleid werd uit de kolofon van hun uitgave in 1474Ga naar eind(30): ‘impressum per Joannem de Westfalia cum socio suo Theodorico Martino’. Martens is het type van de geleerde drukker geworden die de editio princeps van verscheidene klassieke teksten en de uitgave van geschriften van humanisten bezorgt, van Erasmus in de eerste plaats. Vóór Martens is Johan van Westfalen (zie afb. 7) de officiële drukker van de universiteit te Leuven geworden. Hij legde zich toe op het uitgeven van wetenschappelijke teksten in het Latijn. Om en bij de tweehonderd werken kwamen van zijn pers in een periode van goed twintig jaar. Tot de kleinere Leuvense drukkers behoort Ludovicus Ravescot, weer een treffend voorbeeld van iemand die in vrijwel alle takken van het boekbedrijf thuis was: lettersnijden, boekbinden, drukken, verluchten - het was hem allemaal vertrouwd. Terwijl steden als Leuven, Brussel en Antwerpen zich voornamelijk onderscheiden door de aard van de boeken die er het licht zien, nemen Oudenaarde, Gent en Brugge een enigszins afzonderlijke plaats in. Drukkers als Arend de Keysere en vooral Colard Mansion waren, in mindere of meerdere mate, Frans gericht, konden altans een zekere Franse invloed niet loochenen. Nog twee steden uit het zuiden zijn elk met één pers in dit panorama vertegenwoordigd, nl. Valenciennes en Luik. Beide hebben gemeen dat zij na resp. vijf drukken en één druk het geruime tijd zonder drukkerij moeten stellen, Valenciennes tot in de 17de eeuw, Luik tot in de tweede helft van de 16de. Vooral de recente vondst van de Luikse, weliswaar niet gedateerde, druk waarvan het lettertype in een late staat ons terugvoert tot Johan van Westfalen, is een bouwsteen meer voor de geschiedenis van de boekdrukkunst in België. Onder de belangrijke centra zijn te rekenen: Utrecht (humanistische literatuur), Deventer (teologische werken en schoolboeken), Leuven (tekstuitgaven t.b.v. de universiteit), Brugge (Franse en Engelse literatuur), Brussel (godsdienstige werken). In Delft, Gouda en Antwerpen zijn heel wat drukkers-uitgevers werkzaam geweest op het terrein van het volksboek | |
[pagina 71]
| |
Vocabulair pour aprendre Romain et flameng. Vocabulaer om te leerne Walsch ende vlaemsch. Antwerpen, Roland van den Dorpe, [tussen 1496 en 1500], 40, titelpagina. Vertalende en verklarende woordenlijsten verschenen vrij veel; dit is een eenvoudig taalboekje met de tekst beurtelings opsommend en in dialoogvorm gesteld. De houtsnede stelt een kopiist aan zijn lessenaar voor (afbeelding 9).
Copyright Bibliothèque Mazarine, Parijs. (ridderromans, middeleeuwse legenden, devotieliteratuur), voornamelijk in de volkstaal, en het geïllustreerde boek. Christiaen Snellaert (zie afb. 8) te Delft, Gotfried van Os te Gouda, Govaert Bac en Adriaen van Liesvelt te Antwerpen en Gheraert Leeu in beide steden, hebben verscheidene houtsnijders in hun dienst geh3adGa naar eind(31). Houtblokken werden vaak uitgewisseld, overgelaten, verkocht, of opnieuw gebruikt, ev. zelfs in een enigszins beschadigde staat. Ook de lettertypen - een belangrijk kapittel op zichzelf - werden vaak vererfd of verhandeld.
•
De boekdrukkunst uit de 15de eeuw staat aan het begin van een evolutie die op onze dagen definitief wordt afgesloten, nu het lood de plaats moet ruimen voor de kamera. Van deze evolutie merkt de hedendaagse lezer weinig of niets: een boek tot stand gekomen bij middel van loden zetsel of van fotozetsel leest hij zonder onderscheid te maken. Evenmin was het voor de vijftiende-eeuwse lezer van betekenis of hij een gedrukt dan wel een geschreven boek ter hand nam. Slechts bibliofielen zouden vaak meer belang hechten aan de technische uitvoering dan aan de inhoud, toen en nu. In dit perspektief gezien is de uitvinding van de boekdrukkunst niet revolutionair te noemen. Dirk Martens is in dit herdenkingsjaar een ‘homo informaticus’ genoemd: hij heeft literatuur en wetenschap in ieders bereik gebracht, hij heeft inderdaad ‘informatie’ verstrekt. Dit klinkt erg modern maar dat ligt slechts aan de terminologie. Dank zij de drukpers konden oude en nieuwe ideeën spoedig en overal doordringen. En dit heeft het aanschijn van de wereld mede helpen bepalen. | |
[pagina 72]
| |
De foto's werden vervaardigd door het fotografisch atelier van de biblioteken waar het dokument berust, met uitzondering van afbeelding 9 waarvoor de foto geleverd werd door Giraudon te Parijs. |
|