Nacht-Morgen voor gemengd koor a cappella en het Danzi Kwintet in de Tien stukken voor blaaskwintet. Bruno Maderna dirigeerde deze werken vanuit de enig mogelijke grondtoon: melancholie, resignatie, afstand. Een indrukwekkend koncert.
Ook Olivier Messiaen kreeg een hommage, toebedeeld door het Radio Filharmonisch Orkest: L'Ascencion voor orkest, Réveil des Oiseaux voor piano (Yvonne Loroid) en orkest en Chronochromie voor groot orkest. Ook dirigent Jean Fournet bleek een waardig pleitberzorger.
Het komponistenportret dat Utrenja, een dubbelmis voor soli, jongenskoor, twee gemengde koren en orkest van Krzysztof Penderecki, opleverde was minder flatteus, maar dit werk in het voetspoor van de Lucas Passie, mist dan ook de kracht en dramatiek van genoemd werk. De inzet door Poolse solisten en ensembles (het Szymanowski Philharmonisch- en Jongenskoor) was in ieder geval voorbeeldig. Jerzy Katlewicz toonde een vaste greep ook op het Rotterdams Philharmonisch Orkest. Dat orkest zat niet in de bak voor Verdi's Aïda, maar was voor iedereen zichtbaar opgesteld aan de zijkant van teater Carré voor een monsterproduktie, geregisseerd door de nieuwe chef-regisseur van de Nederlandse Opera Stichting, Götz Friedrich. Het toneel was afgesloten door een strak-zilveren wand waar de priester-maatschappij heerste: afgeschermd en ordelijk. De farao werd daar tegenover geplaatst, met de rug naar het publiek, in feite een machteloze figuur in klater-goud gestoken. Koor en solisten opereerden naast het orkest in de piste op een achtkantig plateau met belichting vanuit de vloer in Wieland Wagner-stijl. Allemaal hoogst effektvol. Uiteraard prevaleerde bij Friedrich de aktie (de Egyptenaren als onderdrukkers, de Ethiopiërs die een bevrijdingsoorlog voeren, nauwelijks minder geengageerd vertaald als in Het vijfde Seizoen!) ver boven de zang. Hij liet bijvoorbeeld als hem dat zo uitkwam de solisten op de grond zingen, met hun hoofd naar omlaag, wat weer prachtige plaatjes opleverde van boven af gezien. Kortom: teater Carré is zelden zo doeltreffend geëksploiteerd op zijn mogelijkheden als in deze indrukwekkende Aïda. Indrukwekkend vooral ook door de knappe bijdrage van Pauline Tinsley in de titelrol en het schitterende orkestspel onder Edo de Waart.
Het tweede opera-hoogtepunt betekende Händels Rodelinda waarin niet Joan Sutherland de grote verrassing betekende, maar de Canadese alt Huguette Tourangeau in de rol van Bertarido, de teruggekeerde vorst: zo'n moeilijk te bezetten kastratenrol. Regisseur Tito Capobianco had van enige aktie dan ook afgezien en er een strikt gestyleerde ballet-opera van gemaakt vol sierlijke révérences in rococo-stijl. Ook de snoeperige dekors en kostuums (José Varona) waren daar op afgestemd. Overigens had ik Rodelinda liever in echte barok-stijl ondergaan. Maar misschien is daar de tijd nog niet helemaal rijp voor.
En dat voert ons naar de autentieke stijl in de serie ‘Barok en Renaissance’ met gespecialiseerde ensembles als Les Ménestrels (Aucassin et Nicolette) en Concentus Musicus (dat ik bij voorkeur in de orkestbak van Rodelinda had zien zitten!). Zeer fraai was ook de bijdrage van Pro Cantione Antiqua uit Londen met liefst drie perfekte countertenors gekombineerd met leden van de Hamburgse Bläserkreis für Alte Musik. Indrukwekkend met name in het nieuw ontdekte magnificat Praeter rerum seriem uit 1582 van Orlando di Lasso.
Tot slot wil ik nog wijzen op een spektakulair koncert georganiseerd door de Nederlandse Omroep Stichting met vele ensembles van de radio op 6 juli in het Amsterdamse Concertgebouw. Van 11 uur tot 12 uur geheel gewijd aan werken van Ton de Leeuw, zo meldde het programma, ‘groeit de muziek van het podium, in de zaal, in meerdere zalen, in de gangen, in de foyers. Muziek is geen verhaal meer, maar een groot, levend organisme, dat middels levende mensen en elektronische apparatuur een vol uur voor middernacht in het Concertgebouw zal ademen.’ Zo klonk in de foyers de band van Spatial Music I en had de Kleine Zaal de musici verzameld benodigd voor Spatial Music II aangevuld met verschillende versies van de fluitsolo Reversed night (Abbie de Quant en Koos Verheul respektievelijk), terwijl in de Grote Zaal het Radio Kamerorkest in een kruisvorm midden in de zaal stond opgesteld voor Spatial Music III en later IV, aangevuld met Night music (weer in twee versies) met tegen het slot als finale-element Midare voor marimbafoonsolo. Dirigenten: Paul Hupperts en Jos Verkoeyen. Regisseur van dit gekompliceerde simultaanplan: Ton de Leeuw-zelf. De vraag die daarbij gesteld was: ‘Welke dimensie kan de ruimte toevoegen aan de muziek?’ bleef enigszins open, want iedereen was min of meer murw na wat er aan was voorafgegaan: een viertal Nederlandse premières waaronder zelfs een allereerste uitvoering te weten van Maderna's Derde Hobokoncert, magnifiek geblazen door Han de