dergelijke ‘abstrakte versieringen’ merkbaar.
Samenvattend kunnen wij vaststellen dat zowel in de lyrischals in de koud-abstrakte richting een traditie van integratie als van niet-integratie aanwezig is en dat men zich eens te meer moet hoeden voor al te eenvoudig veralgemenen.
Voor- en tegenstanders zijn het eens over het bestaan van de abstrakte kunst. Een belangrijke vraag is echter: ‘Waarom schildert men abstrakt?’ Hier ook wil ik even bondig aantonen dat een enkelvoudig antwoord te enenkelvoudig is voor het veelzijdig gebeuren. De opvattingen van Wilhelm Worringer in zijn ‘Abstraktion und Einfühlung’, alhoewel meer dan een halve eeuw oud, blijven uiterst belangrijk. De mens schildert abstrakt om zich te verdedigen en te bevestigen tegenover de ingewikkelde figuratieve wereld die hem omringt. Maar er is natuurlijk nog meer. Geen enkele van de voorgaande eeuwen was een en al rozengeur en maneschijn en toch is het zonneklaar dat men figuratief schilderde! Het verliezen van een duidelijke opdracht in de maatschappij door de ekspansie van de fotografie en de film is overbekend maar was, is en blijft een niet te onderschatten werkelijkheid. Voor de generatie na de tweede wereldoorlog was het ontbreken van een algemeen aanvaarde en bezielende figuratieve boodschap zeker mede oorzaak tot het vlugger aanvaarden van de abstrakte richting. De kunstenaars van deze periode vonden de bestaande maatschappij te goed om ze negatief af te beelden (dit in vergelijking met de oorlog) maar niet goed genoeg om ze te verheerlijken (dit in vergelijking met de gekoesterde idealen). Naast deze
Claustra-ruïne, olieverf op doek, door Jos De Mey (1972, foto Claerhout).
reeks bedenkingen uit het negatieve zijn er echter ook positieve verklaringen mogelijk. Aldus is er het streven van de schilderkunst om naar analogie van de muziek een eigen kleurentaal te ontwikkelen. Zo is er het zoeken om, zoals in de architektuur, een eigen vormenwereld op te bouwen.
Enkele recente tentoonstellingen hebben de aandacht gevestigd op de abstrakt-schilderende Jos. De Mey (Rich. Foncke Gallery, Gent, 1971 - Galerij Molenhuis, Bachte-Maria-Leerne, 1972 - Korrekelder, Brugge, 1972 - Museum Mevr. J. Dhondt-Dhaenens, Deurle, 1973).
Hoe en waar situeert zich het werk van deze kunstenaar in de voorgaande algemene beschouwingen?
Geboren te St.-Denijs-Westrem in 1928 behoort hij tot de grote golf van het abstrakte na de tweede wereldoorlog. In tegenstelling met de andere schilders van zijn generatie is hij niet gegroeid uit de figuratieve beeldende kunst. Bij hem treffen we niet de evolutie aan van figuratief, over ver doorgedreven abstraheren van het ons omringende beeld, naar volledig abstrakt. Door zijn opleiding als binnenhuisarchitekt komt hij veel meer uit de wereld van de architektuur. Hij zal trouwens eerst als binnenhuisarchitekt en meubelontwerper faam verwerven. Door het architektenatelier van Robert Rubbens (†) waar hij werkzaam was komt hij reeds vrij vroeg in kontakt met de vooroorlogse avantgarde architektuur o.a. van Gaston Eysselinck (†).
Na de oorlog zal Jos. De Mey in