| |
| |
| |
Kaart van Banten met de gevolgde reisroute.
| |
| |
| |
terug naar lebak
drs. gerard termorshuizen
Geboren in 1935. Onderwijzer van 1956 tot 1960. Staatseksamen Gymnasium in 1960. Studeerde daarna Nederlands en Geschiedenis in Amsterdam. Vanaf 1961 leraar bij het middelbaar onderwijs. Eind 1969 benoemd tot lektor Nederlandse letterkunde en kultuur aan de Universitas Indonesia te Jakarta.
Publiceerde in 1969 over de Indische jaren van Busken Huet (De Gids) en Frans Erens (Een stille zaaier, Kort en Goed). Schrijft vanaf 1970 regelmatig voor Indonesische kulturele tijdschriften over literaire onderwerpen (in augustus 1973 in boekvorm verschenen, samen met opstellen van Rob Nieuwenhuys en S. Djojopoespito, Kian kemari). Verzorgde met H.B. Jassin (vertaling) de uitgave van de Max Havelaar in het Indonesisch. Stelde met S. Gunawan een leesboek samen voor Indonesische studenten en kursisten Nederlands. Verzorgde met Bert Vinkenborg de fototentoonstelling ‘Terug naar Lebak’ die nu in Indonesië en later in Nederland te zien zal zijn.
Is literair redakteur van Serba serbi Negeri Belanda en vast medewerker voor Ons Erfdeel (o.a. ‘We long for you Max Havelaar’, 15e jrg. nr, 4, sept.-okt. 1972).
Adres:
Nederlandse Ambassade, Jakarta (Indonesia). p./a. Koeriersdienst Min. Buit. Zaken, Casuariestraat 16, Den Haag.
De streek Lebak, behorend tot de residentie Banten op West-Java, is bekend geworden door de Max Havelaar van Multatuli. In juli 1972 maakte Gerard Termorshuizen, o.a. vergezeld door Bert Vinkenborg, een tocht door Banten, in het biezonder door Lebak. Dank zij steun van het ministerie van C.R.M. kon een fototentoonstelling samengesteld worden, die in juni 1973 onder de titel ‘Terug naar Lebak’ in het Nederlands kultureel centrum te Jakarta werd geopend. Deze opening viel samen met de verschijning van de tweede druk van de Max Havelaar in de Indonesische vertaling.
De ekspositie maakt een reis langs een vijftal Indonesische steden. Een tweede exemplaar is vervaardigd voor het Letterkundig Museum in Den Haag; het Multatuli Genootschap in Amsterdam beschikt over een duplikaat van het tentoongestelde materiaal.
Vergroting van de foto's en technische afwerking waren in handen van Indonesische op deze gebieden gespecialiseerde instellingen. Het tekstmateriaal is tweetalig, Indonesisch en Nederlands, en bestaat behalve uit onderschriften bij de foto's uit een boekje dat de tentoonstelling begeleidt: het verschaft informatie over het Lebak van nu en bevat in grote trekken het reisverhaal. De tekst van dit boekje vindt u hier opgenomen, hier en daar wat gewijzigd of uitgebreid om het geheel wat zelfstandiger te maken ten opzichte van de foto's. Toch blijft het tweede gedeelte (reisverhaal) duidelijk ‘toegeschreven’ naar de foto's waarvan u er een tiental vindt afgedrukt (uiteraard op klein formaat). Ze zijn alle gemaakt door Bert Vinkenborg.
Redaktie.
Lebak is onverbrekelijk verbonden met de Max Havelaar van Multatuli, een boek dat werd geschreven n.a.v. de ervaringen van Eduard Douwes Dekker in Lebak, waar hij als assistent-resident in de eerste maanden van 1856 werkzaam was.
Vergelijking van het Lebak van nu met dat uit de dagen van Douwes Dekker levert naast allerlei verschillen een treffende overeenkomst op: het isolement van een groot deel van dit gebied; een isolement dat sterk bepalend is voor het leefpatroon van de bevolking ervan. Behalve tussen de enkele wat grotere plaatsen zijn er weinig
| |
| |
Tangerang aan de Cisadane, Saïdjah baadde er volgens de Max Havelaar in de rivier en leerde er het vlechten van strohoeden.
of geen berijdbare wegen. Het merendeel van de bevolking leeft ver van en welhaast onaangetast door de ‘moderne’ wereld erbuiten. Weinig auto's of bromfietsen daar, weinig of geen elektriciteit en dus geen televisie, wel de transistorradio. Men leeft en werkt er volgens aloude sociale en godsdienstige tradities. De dessa's zijn overwegend traditioneelagrarisch, d.w.z. de landbouwer is er voor zijn bestaan afhankelijk van de regenval. Irrigatie van de rijstvelden is er immers zeer beperkt. Te geringe of onregelmatige neerslag in de ‘droge’ tijd betekent een slechte oogst en hier en daar honger, zoals b.v. nog in 1972 het geval was. Lebak is trouwens een z.g. minusgebied: door de onvruchtbaarheid van de grond brengt het gebied te weinig rijst op om in de behoeften van de bevolking te kunnen voorzien. Aanvoer van buitenaf is dus noodzakelijk, maar verloopt niet altijd even vlot.
Lebak is een van de drie kabupatens (‘regentschappen’) die tezamen de meest westelijke residentie van Java, Banten, vormen. De andere twee kabupatens zijn die van Pandeglang en Serang. De hoofdplaatsen zijn respektievelijk Rangkasbitung, Pandeglang en Serang, met ieder een inwonertal van ongeveer 20.000 mensen, kleine stadjes dus. Heel
| |
| |
Serang naar het zuiden toe is heuvelachtig en bebost met daartussen sawahs. Het landschap wordt beheerst door de 1800 m hoge Gunung Karang.
Banten beslaat een gebied ter grootte van een kwart van Nederland, met een, voor het allergrootste deel, agrarische bevolking van ongeveer 1,9 miljoen. Een niet gering aantal, vooral als men bedenkt, dat Banten naar het beboste en bergachtige zuiden toe relatief dun bevolkt is. Bevolkingskoncentraties vindt men vooral in de laagvlakten en in de buurt van irrigatiewerken.
Lebak is ongeveer zo groot als de Nederlandse provincie Friesland. Het is een berg- en heuvelachtig - ook bosrijk - gebied. Op de onvruchtbaarheid ervan werd al gewezen. Desondanks wonen er ruim een half miljoen mensen (de overbevolking van Java in het algemeen manifesteert zich ook hier). Zij horen tot het volk van de Soendanezen. Hun eigen taal is het Banten-Soendaas.
Het gebied bestaat uit een viertal distrikten, elk weer verdeel in onderdistrikten. Elke dessa staat onder leiding van een lurah, het dorpshoofd. Afgezien van enige industrie in Rangkasbitung en wat gouden zilverwinning in het zuiden, leeft de bevolking van wat de bodem opbrengt: vooral rijst, daarnaast wat rubber, koffie, kopra en kruidnagelen; aan de zuidkust is er visserij. De ekonomische positie van Lebak is heel zwak. Het is - zoals ten tijde van Douwes Dekker - een achtergebleven
| |
| |
De grens tussen Pandeglang en Lebak. Hier wachtten de regent en de kontroleur Verbrugge de komst van Douwes Dekker af.
gebied. Er worden wel pogingen ondernomen om daar verandering in te brengen: de uitbreiding van de irrigatie krijgt meer aandacht, nieuwe landbouwmetoden vinden geleidelijk ingang, wegen worden verbeterd, er zijn plannen om een weg aan te leggen van Rangkasbitung naar Tangerang om zo een veel kortere verbinding te krijgen met Jakarta. Plannen om het isolement van Lebak te doorbreken zijn er wel meer, maar het geld om ze te verwezenlijken is er niet of in ieder geval in onvoldoende mate. Men probeert buitenlands kapitaal aan te trekken om de eksploitatie van bodemschatten (zoals aardolie) te kunnen beginnen of te hervatten, en om de veeteelt en visserij te stimuleren. Resultaten hebben deze pogingen nog nauwelijks opgeleverd.
Niet alleen het gebrek aan geldmiddelen remt de ontwikkeling van dit gebied. Er zijn daarvoor ook andere faktoren aan te wijzen, faktoren die nauw samenhangen met de aard van de bevolking. Men hecht er aan de oude tradities, met als gevolg een instinktieve afkeer van het ‘nieuwe’. Veel is zelfs taboe. Het aanleggen van irrigatiewerken b.v. heeft als konsekwentie het openleggen van de bossen. Maar gedeelten daarvan komen niet in aanmerking, omdat ze als kramat, heilig, worden beschouwd. De bevolking is overwegend
| |
| |
Rangkasbitung biedt weinig karakteristieks, het is weinig welvarend en ziet er haveloos uit.
ortodoks Islamitisch, fanatieke groepen onder hen zijn niet zeldzaam. Geheel afgezonderd leeft in het centrale gedeelte van het gebied de volksstam Baduy, een waarschijnlijk na de komst van de Islam teruggedrongen restvolk dat een door het hindoeïsme beïnvloed animisme aanhangt. De ongeveer 4.000 Baduy hebben een volkomen eigen politiek, sociaal en religieus systeem. Alle beschavingsinvloed van buitenaf wordt tegengehouden (onderwijs b.v. wordt afgewezen), de zeden zijn er zeer streng. Een vreemdeling, en dat is iedereen buiten de Baduy, zal nooit tot in het ‘binnenste’ van hun gebied doordringen.
Andere problemen waar Lebak mee wordt gekonfronteerd zijn b.v. die van onderwijs en gezondheidszorg. Verbeteringen zijn er, vooral de laatste jaren, maar het gaat uiterst langzaam. Het lager onderwijs wordt uitgebreid, maar nog zo'n 2000 kinderen kunnen dat onderwijs niet volgen door gebrek aan plaatsruimte en leerkrachten, middelbaar onderwijs is er weinig en beperkt zich vooral tot Rangkasbitung.
De residentie Banten wordt in het Indonesische parlement vertegenwoordigd door Soethisna Prawiranegara, achterkleinzoon van Karta Nata Negara - de regent van Lebak om wie in 1856 het konflikt tus- | |
| |
De jalan Multatuli in Rangkasbitung met de oude gevangenis.
sen Douwes Dekker en zijn superieuren begon.
De tocht die wij door Lebak maakten, en die de foto-ekspositie ‘Terug naar Lebak’ tot gevolg had, zou ondenkbaar geweest zijn zonder de gastvrijheid en volledige steun van Soethisna Prawiranegara, zijn broer Wiwiek Sastranegara en de bupati (‘regent’) van Lebak, Achmad Hardi Winangun, de beide laatsten de hoogste gezagsdragers van Lebak zelf. Dat geldt in het bijzonder voor het bezoek aan de dessa Badur, diep verscholen in de binnenlanden.
Van Jakarta naar Rangkasbitung is een afstand van 140 km. Het is nog precies dezelfde omweg als die welke Douwes Dekker aflegde toen hij zich in 1856 naar zijn nieuwe standplaats begaf: via Tangerang, Serang en Pandeglang, een gedeelte van de grote postweg door Daendels in het begin van de vorige eeuw aangelegd, nu geasfalteerd.
Het trajekt Jakarta-Tangerang is onaangenaam: een dikke stoflaag hangt boven de weg; ossekarren, betjaks en de velen te voet maken het verkeer chaotisch en traag. Het is moordend heet. Via de grote brug over de Cisadane sukkelen we Tangerang binnen, een stad met 100.000 inwoners, vol bedrijvigheid. Saïdjah baadde er volgens de Max Havelaar in de rivier en leerde er het vlechten van strohoeden, nog steeds een belangrijk produkt van deze stad.
Ten westen van Tangerang ligt de laagvlakte van Banten. Het verkeer wordt schaars, de omgeving landelijk, men treft er de paardekarren met atap (riet voor dakbedekking) en de van het veld terugkerende karbouwen met kleine jongens op de hoge ruggen. Veel werk was er ove- | |
| |
Aan de aloon-aloon ligt de woning van de bupati van Lebak. Karta Nata Negara woonde er vroeger. De ervoor gelegen pendoppo is van later tijd.
rigens niet te verrichten: de aanhoudende droogte heeft de grond tot een woestijnachtig gebied gemaakt. Hier en daar zijn pannenbakkerijen.
Serang is een rustig stadje. Aan een van de zijden van de enorme aloon-aloon, het grasplein, ligt de vroegere ambtswoning van Brest van Kempen, resident van Banten en Douwes Dekkers direkte chef. Ook nu nog is het Residentie-huis. Het ziet er, zoals zovele gebouwen, verwaarloosd en vervallen uit.
Serang naar het zuiden toe is heuvelachtig en bebost met daartussen sawahs. Het landschap wordt beheerst door de 1800 meter hoge Gunung Karang.
In een bocht van het laatste trajekt, halverwege Pandeglang en Rangkasbitung, loopt de grens tussen Pandeglang en Lebak. Hier wachtten de regent van Lebak en de kontroleur Verbrugge de komst van de nieuwe assistent-resident, Douwes Dekker, af.
Rangkasbitung ligt aan de brede rivier de Ciujung, nu versmald tot een onbetekenende stroom. Het stadje biedt weinig karakteristieks, het is weinig welvarend en ziet er haveloos uit. De historische, door de Max Havelaar bepaalde belangstelling richt zich op de aloon-aloon die met de brug over de rivier verbonden wordt door de hoofdweg. Het is de jalan Multatuli. Aan een van de zijden van het grote grasveld ligt de woning van de bupati van Lebak. Karta Nata Negara woonde er vroeger. De ervoor gelegen pendoppo is van later tijd. Er recht tegenover, op een paar honderd meter afstand, lag de woning van Douwes Dekker. We kennen die alleen nog van oude foto's. Het huis werd tijdens de politionele akties in 1949 door Indonesische nationalisten opgeblazen. De scha- | |
| |
Het graf van Karta Nata Negara. Nu nog zijn er inwoners die blijk geven van hun ontzag en verering voor deze door Multatull verguisde regent.
mele resten met daarvoor het steenachtige grasveld - de vroegere tuin - worden van de aloon-aloon gescheiden door een laag, lang gerekt ziekenhuis. Het ravijn waarin zich volgens de Max Havelaar de klagers verborgen, blijkt niets anders te zijn dan de ondiepe en modderige bedding van een zijtak van de Ciujung.
Op enige afstand liggen de oude gevangenis en de moskee met daarachter de begraafplaats. Het graf van Karta Nata
De dessa Badur. Het ligt er in het groen verscholen, tegen een flauwe heuvel.
Negara ligt er, keurig onderhouden. Hoe groot het ontzag en de verering voor deze door Multatuli verguisde regent is geweest, blijkt nu nog: de hem al tijdens zijn leven toegekende magische krachten hebben hun betekenis behouden voor een 25-tal inwoners van Rangkasbitung. Zij leggen er hun bloemen neer, vasten op gezette tijden terwille van hem en slapen dan bij zijn graf.
Badur, het dorp van Saïdjah en Adinda,
| |
| |
het einddoel van een sentimental journey. Het ligt in het distrikt Parang-Kujang, een vrijwel ontoegankelijk gebied, tenzij men een optimale medewerking van Indonesische zijde krijgt en er een portie fysieke inspanning voor over heeft. Via een uitgekiende route, deels dwars door bossen en een donkere rubberplantage, bereikten we met twee terreinwagens Gunung-Kencana, het dorp waar eens het distriktshoofd van Parang-Kujang - hij die de buffels van Saïdjahs vader afnam - woonde. Badur ligt een kleine 10 km verder naar het noord-oosten en is alleen te voet bereikbaar.
De binnenlanden van Lebak zijn ongerept, flora en fauna zijn volkomen intakt, al heeft de tijger er zich niet kunnen handhaven. Kleine panters, zwijnen, dwerghertjes en apen huizen er volop. Het is een streek van een grote, vaak ruige schoonheid.
De tocht van Gunung-Kencana naar Badur gaat over geaksidenteerd terrein, via smalle paadjes en sawahdijkjes, soms door hoog alang-alang. De bamboeblaren maken in de zachte, hete wind hun eigenaardig raspend geluid. Hier en daar ligt koffie te drogen in kleine mandjes naast het pad.
Een vrij sterke daling, dan links van het breder wordend voetpad en geheel onverwacht: Badur. Het ligt er in het groen verscholen, tegen een flauwe heuvel. Enige tientallen huisjes in wat onregelmatige rijen op bamboe of stenen paaltjes. De meeste zijn bedekt met atap, maar enkele hebben ook dakpannen en zijn voorzien van ramen. Hoog daarboven wuiven de klappers. Behalve de romantiek, treffen de rust en de harmonie. Met de samengelegde handen opgeheven naar het gelaat
Een Adinda uit Badur...
...en een van de hoofden van Lebak.
| |
| |
De avond valt over Lebak. Tegen de donkere hemel tekent zich het silhouet af van een kapokboom.
brengt men ons de traditionele groet. Geen schuwheid, geen opdringerigheid ook. Vreemdelingen komen er nooit, maar zij blijven zichzelf. Het zijn mooie mensen.
De dessa Badur telt 32 gezinshoofden, er wonen ruim 200 mensen. Het is een relatief welvarend dorp. Veel grond is persoonlijk eigendom, van geslacht op geslacht overgeërfd. Hier en daar rondom het dorp liggen de sawahs, gevoed door onderaardse bronnen. Daarachter begint het bos weer. Het tekort aan rijst wordt aangevuld uit de opbrengsten van vooral de koffiekultuur.
Het dorpshoofd luistert naar de geschiedenis van Saïdjah en Adinda. Hij kent het verhaal niet. De naam Saïdjah komt er niet voor, wel Saïdjan. Er bestaat een oude legende over een man die deze naam droeg. Hij verdween bij een heilige waringin in Badur. Terug is hij nooit gekomen.
Op de terugweg ontmoeten we nog enige inwoners van Badur. In hun wiegelende gang en op blote voeten, met de pikulan over de schouder, keren zij terug van de wekelijkse pasar in Gunung-Kencana. De sarung hangt hun om het lichaam, van de schouder af geplooid in een band. Tegen de donkere hemel van de vallende avond tekent zich het silhouet af van een kapokboom.
Jakarta, juni 1973. |
|