Ons Erfdeel. Jaargang 16
(1973)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermdfrans-vlaanderenFrans-Vlaamse taaltuin - 31.Allereerst m'n verontschuldiging voor m'n grove fout (of drukfout) tegen het ABN in de vorige taaltuin. Over de Halewijnse pastoor staat er dat hij niet aangenomen werd omdat hij geen Vlaams ‘kon’ (i.p.v. ‘kende’). In m'n klad (en in de voetnoot) komt die fout niet voor. Ondertussen heb ik in Jean Dalles ‘Histoire de Bousbecque’ niet alleen op grond van toponiemen, maar zelfs van Nederlandse teksten uit 15e en 17e eeuw kunnen opmaken dat ook dat dorp pas in de laatste twee eeuwen helemaal verfranst werd. Enkele toponiemen als voorbeeld (de mooiste): Berckhofsteede, Cromplancke, Drooghendam, Moorbusch, Pylbusch, Widemerschbusch, enz.Ga naar eind(1). Dankbaar wil ik hier twee overdrukjes vermelden uit het Album Willem Pee, die ik ontvangen heb en die ik ter lezing aanbeveel, nl. dat van Prof. Dr. V.F. van Acker over ‘Een onnederlandse konstruktie in zuidwestelijke dialekten’, waarin het gaat om het doorbreken van de eindgroep, vooral dan in de Zuidvlaamse dialekten, maar ook soms in de Westvlaamse: de niet-werkwoordelijke eindgroep bij werkwoorden van beweging kan daar achter de werkwoordelijke komen te staan. Bijv. ‘'k en ga nie mee(r) gaan no Lourdes’ i.p.v. de vereiste ABN-struktuur: ‘ik zal niet meer naar Lourdes gaan’. U merkt de onnederlandse plaats van de woordgroep ‘no Lourdes’. Voor een keertje wijkt het Zuidvlaams dus wat meer af van het ABN als het gewone Westvlaams, naast het geval natuurlijk van het niet toepassen van de inversie zoals in ‘Gister 'k wos na Duunkerke’. Een ander boeiend onderwerp dat in de talloze bandopnamen van Prof. van Acker bestudeerd zou kunnen worden is het vooropplaatsen van het scheidbaar voorvoegsel als er verschillende onbepaalde wijzen in de werkwoordelijke eindgroep voorkomen. Een ABN-struktuur die heel wat Vlamingen ten onrechte ‘Hollands’ of ‘Noordnederlands’ noemen. Ten bewijze hier weer een voorbeeld. Het is een variante op een goedmoedig spotversje dat hier vroeger al voorgekomen isGa naar eind(2). De tekst is onverdacht eigenhandig neergeschreven door onze goede Mevrouw Fermaut:
Meer Paster choet in astre
Meer Caploun ging ne gon bron
Meer ne Deken ginc op gon ete
Fonetisch:
Mneeër paster sjoot en aster
Mneeër Kaplón gienk 'n gón brón
Mneeër 'n Deeken gíenk 'n op gón eetn
In het ABN vertaald: Meneer pastoor schoot een ekster, Meneer Kapelaan ging hem braden en Meneer de Deken ging hem op (gaan) eten. Het gaat dus om dat op gaan eten en niet: gaan opeten. Wedden dat die konstruktie de meest voorkomende is in Frans-Vlaanderen en zelfs in een deel van West-Vlaanderen (waar ze er door de school uitgeoefend wordt, zoals ‘ham’ er vervangen wordt door hesp...). Het andere overdrukje is van de hand van Drs. H. Ryckeboer, die de vorming van de OVT bij zwakke werkwoorden in Frans-Vlaanderen nagegaan heeft. Naast de normale uitgangen -de en -te, vinden we er ook hier en daar -dede of -tede en tamelijk veel op -ste (dus naast bakte of wilde, ook: wildede, en vaak bakste). Ryckeboer moet konstateren dat de Frans-Vlamingen doorgaans over een keuze van ver- | |
[pagina 149]
| |
schillende uitgangen beschikken, maar dat de uitgangen -tede of -dede zowat beperkt blijven tot de streek van Kassel en Hondschote. H. Ryckeboer heeft ondertussen in het Nationaal Biografisch Woordenboek een flinke studie laten verschijnen over de liefhebber-taalkundige Bellenaar C.D. Carnel die in 1891 een studie over het Bels uitgegeven heeft die nog altijd het erop naslaan waard is.
Inspekteur K. de Busschere is m'n trouwe, bevriende korrespondent, die ook graag de etymologie van Pietmaand zou willen kennen en bij verder nazoeken ook geen resultaat geboekt heeft. Als oud-imker wijst hij er mij terecht op dat: 1. biebuik nog levend Westvlaams is, en 2. dat het alleen gebruikt wordt voor strooien korven. Waarvan akte. Of die beperking in betekenis van biebuik ook voor Frans-Vlaanderen geldt, zullen we moeten vernemen of navragen.
K. de Busschere heeft bovendien vroeger al eens in het Poperingse een uitdrukking genoteerd die heel dicht komt bij die van Mevrouw Fermaut uit vorige taaltuin: Je kiekt lik e puut die op zien teeën ettor(t)n ewwist (h)et. NI. E stoeg te kiiken lik en puud die op ze(n) kop etorten is. (Spelling van K. de Busschere).
Zoals naar gewoonte spitsen we onze oren in Frans-Vlaanderen als we ABN-woorden horen die vaak niet meer in West-Vlaanderen voorkomen. Zo wees een man in Hondschote ons de weg naar het huis van de burgemeester en sprak van het tweede kruuspunt. Ik stel eerlijk de vraag: er zijn bij ons kruisstraten en zelfs kruiskalsijden genoeg, maar kennen we het woord kruispunt van uit ons dialekt? Ik in elk geval niet. Een tweede ABN-woord hoorden we uit de mond van J. Fermaut. Hij vertelde het grapje van de metselaar die een oven gemetseld had, die al instortte toen hij een paar straten ver was, terug op weg naar huis. Toen ze het kwamen melden zei hij flegmatiek: er is niets wat blijft duren... Hoe werd nu zo'n oven gemetseld? Natuurlijk met een speciale soort baksteen en met leeëme, zei Jacques. Lemen muren heten bij ons: muren van plak en stak, en in Frans-Vlaanderen vaak: lanten meuren (land in de betekenis van ‘aarde’). Het derde ABN-woord hoorden we uit de mond van Paul van Haecke uit het prachtigste lemen huisje tussen Erkelsbrugge en Arneke, op grondgebied Bollezele, met de vele bloemen, het weelderige huislook (dunderbóre) en echte ‘biebuiken’, Meneer de Busschere. Hij vertelde over z'n schooljaren en dat de ‘sjolekoster’ hem gestraft had omdat hij het ‘signe’ had en dus Vlaams gesproken had op de speelplaats. Wien (h)eje uuterricht? vroeg z'n moeder toen hij vertelde dat hij strafwerk moest maken. Ook dat woord ‘uitrichten’ heb ik in de boeken geleerd als vervanging voor ‘iets uitsteken’... Om kort te gaan: Pauls moeder heeft het houten balletje (het signum) gewoon in de kachel gegooid en aan de meester laten zeggen dat - als hij zin had - hij de volgende dag wel de asse mocht komen halen; dat er van strafwerk wegens Vlaams spreken geen sprake kon zijn.
Is kievit Westvlaams? Gezelle schrijft een lang artikel in z'n Loquela over piewitte: blijkbaar de meest verspreide naam bij ons voor deze sympatieke vogelsoortGa naar eind(3). De Bo vermeldt piewit niet. Gezelle vermeldt wel ‘kiviteiers’ voor sproeten, in het noorden van Brugge. Maar toen ik voor kort Kievit Bier zag als de zoveelste Vlaamse biernaam uit Frans-Vlaanderen (naast Reuze Bier, Kasteel Bier, Kasselberg Bier en Rosen Pils), vroeg ik me toch af of kievit een streekeigen naam was. De Koudekerkse brouwer nl. heet Vannoorenberghe; als je nu die naam afkort, dan bekom je vanno, en als je in je vertaalwoordenboek kijkt, dan vind je daar als vertaling: kievit. Maar daar is toch ook de vrij goed bekende R. van de Meule met z'n Praatjes uit het Kievit-Veld (in Spijker). Dat toponiem staat niet bij K. de Flou, maar wel een Kievitstraete in Stene (Fr.-VI.) naast heel wat kievit-toponiemen in West-Vlaanderen.
Onder een groot houten Mariabeeld in een kapel in Stapel lees je de volgende (18e-eeuwse? Rederijkers?) verzen, die nog eens bewijzen dat de schrijftaal ook in Frans-Vlaanderen bij een Algemeen Nederlands aansloot. O Maria, noyt volprezen
Wilt toch onzen bystand wezen
Red uw dienaer, werder maegd
Al wat u zoon mishaegt,
Christus mouder, koniginne
Zondaers toevlucht, ziel vrindinne
Morgen ster van t'eeuwig goed
Hoort ons aen en weest gegroet
AMEN
Met een mooie krul eronder. Drie dingen vallen op. 1. U zoon: in tegenstelling met uw dienaar, zonder w. 'n Bewijs dat die w altijd hyperkorrekt geweest is? 2. Wezen voor zijn, is zeker geen Westvlaams. 3. Hoort ons aen en niet: aenhoort ons, zoals in praktisch alle zuidelijke dialekten. Komen bepaalde regels u ook niet vertrouwd voor? Is hier de Noordnederlandse invloed op | |
[pagina 150]
| |
aanraden van Andries Steven van Kassel merkbaar? We sluiten met enkele nieuwe aanwinsten voor onze taalschat. Paul Desmet uit Hazebroek zegt van een kleinzerige, ingebeelde zieke: E slacht van Kobas' veugel, en is dooëd van de tan(d)piene. ‘Hij lijkt op Kobas vogel, hij is dood van de kiespijn.’ (Al spottend omdat vogels natuurlijk geen kiezen of kiespijn hebben.) In Stapel vernamen we de streekeigen naam voor bruidskrans: (h)u(w)krooëne. Dezelfde persoon had het over een vrouwmaarte: een soort huishoudster bij ‘mans(h)oofden’, d.i. (ongetrouwde of alleenstaande) manspersonen. Haar uitspraak voor bloemen was bluumn. ‘Nadat ik getrouwd was’ luidde bij haar: ‘Achter ek ik (h)uwd woren’. Tevergeefs zocht ze naar de Vlaamse straatnaam: ‘'t Wul in me zin nie komn’ zei ze. In het café Erkelsbrugge bij de brug over de IJzer in Bollezele hebben we een Zuidvlaams woord vernomen voor boemerang, nl.: krom(h)oet. Het woord kromhout bestaat anders wel in het ABN als scheepsterm, en in Loquela in de betekenis van ‘snaak’... Mevrouw Fermaut kent ons ABN-woord toumatche zoals zij dat spelt, nl. toemaatje; maar het heeft meestal een betekenis van geldelijke toegift of bijverdienste.
Nu nog een paar sappige zegswijzen van Mevrouw Fermaut. Zin booll mowe zin derlegtig in comme. Fonetisch: Zien bóóimouwen zien deurluchtig ekkomn. Z'n truimouwen zijn ‘doorluchtig’ (d.i. zo dun dat je erdoor kunt kijken) geworden. Wat zegt Zijne Doorluchtige Hoogheid daarvan?
Tes tweerc di n botericq leart. Fonetisch: 't Is 't werk die d'n botterik leeërt. M.a.w.: het werk ‘leert’, ofte maakt de botterik (domkop) wijs. Of: al doende leer je, of nog: al smedend word je smid.
We kennen allemaal het woord voedstervader. Maar in Frans-Vlaanderen hoor je ook (bij Mevrouw Fermaut in Winnezeele althans) voustre kint, fonetisch: voesterkiend: d.i. voedsterkind: het kind dat iemand (op)voedt zonder z'n moeder te zijn.
Graag kreeg ik wat meer brieven uit Frans-Vlaanderen zelf. Waar blijven bijv. de Frans-Vlaamse pastoors en kapelaans die zo goed de taal kennen en ze ook kunnen schrijven. Inmiddels dank ik hier nog eens van harte Mevrouw Fermaut en haar zoon Jacques, en al degenen die me iets stuurden en zeker nog zullen sturen.
C. Moeyaert, Deken de Brouwerstraat 3, 8900 leper |