tendens (voorkeur voor oude instrumenten met merkwaardige timbres) is in feite niets biezonders, sterker: men kan er zich alleen maar over verwonderen dat het zo lang heeft geduurd alvorens bijvoorbeeld een ensemble voor oude muziek als dat van René Clemencic zich is gaan specialiseren tevens in de eigentijdse muziek. Mauricio Kagels ‘Muziek voor renaissance-instrumenten’ (1965-'66) gekomponeerd in memoriam Claudio Monteverdi, heeft niets te maken met een kwasi-stilering: 23 musici bespelen instrumenten zoals ze beschreven staan in Michael Praetorius' ‘Syntagma Musicum’ zonder dat er verwezen wordt naar oude muziek, de toepassing is strikt eigentijds. Naar mijn gevoel kwam dit werk (vastgesteld op DGG 104 993) eenvoudigweg te vroeg. Want pas de laatste jaren ontstaat een steeds grotere behoefte naar autentieke uitvoeringspraktijken, waardoor ook steeds meer musici van gespecialiseerde ensembles naar repertoire-uitbreiding en -tegenstelling (zullen) verlangen. Tot de bewustwording van de koloristische waarden van al die oude instrumenten kan de moderne muziek bovendien in niet geringe mate bijdragen: hier ontstaat een heel bijzondere wisselwerking!
Vanzelfsprekend zijn dergelijke ensembles als ‘Die Bauernhand’ geheel aangewezen op nieuwe werken. Geen eenvoudige zaak om dan te voldoen aan de eisen van dit konkours: een programma van minstens één uur samengesteld uit tenminste zes komposities die na 1920 moeten zijn ontstaan en waarvan tenminste een tweetal na 1955 behoren te zijn geschreven, waarvan weer 2 van de hand van een Nederlandse komponist moeten zijn. Gelukkig komponeert men heden ten dage niet zelden werkstukken waarvan de bezetting variabel is: dè oplossing. Dit was het opgegeven repertoire:
Gilbert Amy: Jeux voor 4 hobo's (1970), Pierre Boulez: Explosantes Fixes voor 4 hobo's in de versie van Heinz Holliger (alle 5 de leden studeren bij deze meester-hoboïst), Vinko Globokar: Discours III voor 5 hobo's (1969), Boguslaw Schäffer: Quartet SG voor 4 hobo's (1965), Nico Schuyt: Alla Notturna voor 4 hobo's (1972) en Koos Terpstra: Out of Control voor 5 hobo's (1973).
Een zeer goede indruk maakte voorts, over ensembles gesproken, het jonge Studenten-strijkkwartet van Warschau. Zowel Miroslaw Lawrynowiz (viool), als Maciej Rakowski (viool); Janusz Nosarzewski (altviool) en Tadeusz Wojciechowski (cello) studeren nog aan de Muziekakademie. Ze kregen de derde prijs alhoewel velen ze hoger hadden geklassificeerd. Overigens hóórt dat bij een konkours: een beetje opwinding over verschil van mening mag niet ontbreken. De Polen hadden als Nederlanders uitgekozen: kwartetten van Ton de Leeuw en Enrique Raxach (onlangs genationaliseerd). Vooral ‘Fases’ van laatstgenoemde maakte indruk: haarscherp van profilering, uiterst eksakt ritmisch, immers doorgaans hèt struikelblok in de moderne muziek, ook professionele ensembles maken maar al te graag een afspraak met de dirigent, zo in de trant van: slaat u alstublieft de ritmes vóór, dan spelen we ze wel op gevoel wat na. Jazeker!
De tweede prijs ging naar het fluit-piano-duo André Salm-Jean Koerner. Salm is een typische leerling uit de school van Jean-Pierre Rampal: nogal onbewogen, zeer virtuoos en to the point. Hij is een veelzijdig musikus: bij Messiaen nam hij kompositielessen en ook orkestdirektie heeft hij gevolgd. Ook Koerner studeerde trouwens bij Messiaen. Ik vond het duo op zijn best in Garak (1963) van Isang Yun, misschien aanvankelijk wat nuchter, maar wel degelijk bezwerend in de slot-‘scène’. Er waren trouwens meer fluitisten ver doorgedrongen: een duo uit de Verenigde Staten (Sara Miranda Vargas-Marcella Faine) ook onder meer gevormd door Rampal en de Nederlandse Nine Sligter, uit de voortreffelijke school van Koos Verheul.
Ten slotte de wèrkelijke verrassing (afgezien van het voortreffelijke peil van de ensembles): de Japanse marimbafoon-virtuoze (sic) Michiko Takahashi, gevormd in Tokio. De verplichting van twee Nederlandse werken betekenden in haar geval het verlenen van twee opdrachten: één aan Henk Badings (Toccata) en één aan Ton de Leeuw (Midare). Haar repertoire bleek wat wisselend van niveau, het Concertino van Mayuzumi tendeerde ronduit naar Circus Renz: heerlijk banaal. Midare leek me het enige ‘fatsoenlijke’ stuk, maar met zo'n uitzonderlijke musicienne is uitbreiding van het repertoire zonder meer gegarandeerd. Haar techniek is verbijsterend: minutenlang kan ze een tremolo machinaal eksakt aanhouden. Maar ook aan haar muzikaliteit hoeft niet getwijfeld te worden.
Volledigheidshalve, ter wille van de statistiek zoals dat heet: aan het Gaudeamus-konkours voor vertolkers van eigentijdse muziek (25-29 april te Rotterdam) hadden 73 deelnemers zich ingeschreven afkomstig uit de volgende (15) landen: Engeland, Verenigde Staten, Frankrijk, Ne-