redden en Mosca, die allen te slim af is, kan het geld vrijgevig laten rollen. In Jonsons versie richten zij elkaar ten gronde!
De tekst van St. Zweig leidde regisseur Willy Vandermeulen uiteraard naar een ‘lichtere’ opvoering waarin tragische implikaties vaak uit de weg gegaan werden. Voortdurend leunde men zelfs aan bij de commedia dell'arte. Dirk Decleir vertolkte de rol van Mosca op een biezonder beweeglijke, speelse wijze. De zoon van Corbaccio (Jan Decleir) werd hier zelfs voorgesteld als een ‘Capitano’, de traditionele potsierlijke, woeste militair. Ook alle overige personages werden uitgesproken karikaturaal uitgebeeld. Op Corbaccio (Marc Janssens) na echter, misten zij wel de nodige kleur. Ook het tempo van deze produktie lag dikwijls al te laag om de commedia dell'arte-stijl werkelijk door te zetten.
Luc Philips kreëerde een overtuigende Volpone: voortdurend schepte hij een duivels welbehagen in zijn spelletjes. Vooral vanaf het ogenblik dat Volpone zijn laatste plannetje bekend maakt - hij laat namelijk het gerucht verspreiden dat hij inderdaad gestorven is -, groeit hij uit tot een sardonische figuur. Hooghartig sloeg hij de waarschuwingen van Mosca in de wind om zijn duivels opzet uit te werken. De scènes waarin Volpone vanuit zijn bed de gesprekken tussen Mosca en de erfenisjagers aanhoort bieden uiteraard schitterende mogelijkheden tot stil spel die door Philips ten volle werden benut. Wanneer hij ten slotte ziet dat het getij zich tegen hem keert, krijgt hij, ondanks het hier afgezwakte slot, toch nog een tragisch tintje.
Mosca is de figuur die allen doorziet. Nadat hij Corvino er toe gebracht heeft zijn eigen vrouw te prostitueren - het stuk is dan ongeveer halfweg - wordt hem een ietwat moraliserende speech over de rol van het geld in de mond gelegd. Dirk Decleir ging hierbij de zaal in, tikte veelbetekenend op de handtassen van een aantal dames en zei de monoloog voortreffelijk in een enigszins Brechtiaanse toon. Onzes inziens was het procedee geslaagd: de toeschouwers die zich vermaakten met al die karikaturale figuren werden ook eens verplicht zich af te vragen of ze eigenlijk allen geen kleine Volponeetjes waren. Hiermee echter raken we de tere plaats van deze produktie. Als satire op een overdreven hebzuchtige maatschappij heeft het stuk nog steeds - misschien zelfs meer dan ooit - zijn volle betekenis. Indien het de bedoeling was deze visie op het stuk ook volledig waar te maken, dan had men zich niet mogen tevreden stellen met een prettig stukje commedia dell'arte; dan had men ook beter naar de harde tekst van Ben Jonson zelf gegrepen. Het boven beschreven Brechtiaans toemaatje en het genuanceerde spel van Luc Philips en Dirk Decleir bewijzen dat men de opvoering toch zo maar niet als een lachertje heeft opgevat. Door deze tweeslachtigheid echter heeft de produktie beslist aan overtuigingskracht moeten inboeten.
Het zeer neutrale dekor - een enorm wit doek - en een cirkelvormig uitgetekend speelvlak waren er kennelijk op afgestemd heel veel aan het spel van de akteurs over te laten. Daar het echter onmogelijk bleek de speelse stijl volledig te doen domineren, werd deze lakune niet helemaal aangevuld.
Deze verzorgde produktie, gekenmerkt door enkele knappe individuele prestaties is niet kunnen uitgroeien tot een volledig overtuigend geheel. Misschien was het ontbreken van een geschikte Nederlandse versie wel de belangrijkste oorzaak hiervan.
Nadat wij deze bespreking geschreven hadden, heeft het Amsterdams Toneel de première gebracht van Hugo Claus' bewerking De Vossenjacht. Hoewel enkel ‘gebaseerd op incidenten en personages van Volpone’ blijkt dit stuk volgens V.R. in De Nieuwe (nr. 457), de geest van Jonsons werk veel dichter te benaderen dan St. Zweigs versie.
Drs. Jozef De Vos