lijkheden van de taal uitbuiten om met een minimum aan woorden zoveel mogelijk te zeggen. De meeste gedichten van Saul van Messel zijn kort. Daarom werken klankherhalingen soms heel sterk, of gebruikt hij een woord zo dat er meer dan één betekenis in meespeelt. Een goed voorbeeld, weer uit Syndroom, is:
Op het eerste gezicht een simpele weergave van de melancholieke herinnering aan een dode. Maar in ‘lampekap’ komt plotseling de beestachtigheid van de Duitse koncentratiekampen naar boven en dan hoeft er in dit gedicht geen woord meer bij. De taal werkt optimaal.
Uit de citaten die ik gaf, is wel gebleken wat een heel belangrijk tema in het werk van Van Mess
el is: het Joodse lijden. Ik geloof, dat we het zo moeten zien, dat dit lijden nog steeds reëel voelbaar is. Bergen-Belsen en Auschwitz zijn in de tijd voorbij maar ze zijn nog niet over. Van Messel komt er in zijn gedichten elke dag langs. Daarom is de titel
Syndroom zo veelzeggend. Nu wil de dagelijkse werkelijkheid steeds van dit lijden vervreemden en het is Saul van Messel erom te doen die vervreemding op te heffen. Van Messel legt de mensheid niet een kollektieve schuld op, maar hij wil niet dat het lot van de Joden in de oorlogsjaren als historie geneutraliseerd wordt. Zelf heeft hij zich er nog zo sterk mee geïdentificeerd, dat een situatie als in het gedicht ‘Festspiele Salzburg’ mogelijk is; soortgelijke ervaringen staan in veel meer gedichten. Hierdoor rijst voor Van Messel het onvermijdelijke
Saul van Messel (foto C. de Boer, Haarlem).
probleem van zijn identiteit. Daarom schrijft hij in de bundel
Het beloofde land (1968):
Dat zoeken van zichzelf kan de voornaamste drijfveer zijn achter de vele gedichten die de jeugdherinnering als tema hebben. Meijer groeide op in de grote joodse gemeenschap die er vroeger in Oost-Groningen was. Als hij het mes van zijn poëzie in dat verleden zet om zichzelf terug te vinden toen hij nog tussen zijn ouders, grootouders, familieleden leefde, doet zich dat wonderlijke verschijnsel voor, dat na veertig jaar de Groningse taal weer uit zijn onderbewuste omhoog komt en een ideaal voertuig voor zijn poëzie blijkt. Dan schrijft hij zijn Groningse gedichten, waarmee hij in één klap heel de poëzie in Gronings dialekt naar een hoger niveau verheft. Het Gronings, met zijn bondige, lakonieke formuleringen, versterkt het navrante van deze gedichten, maar tegelijk neutraliseert 't het traumatische. Want juist in dat Gronings is ‘vroeger’ nog levend. Maar in ‘vroeger’ zat al de kiem van wat later zou gebeuren. Eén gedicht als voorbeeld uit Vrouger of loater (1969):
‘Ahasverus’ is de titel. De ‘boesjeude’ was vroeger in Groningen een soort bietebauw, een oude watergeest, schrik van de kinderen. Maar het bedreigde kind in dit vers heeft de benaming doorzien: het antwoord is in z'n lakonieke simpelheid schrijnend. De ‘boesjeude’ wordt daarmee een nieuw symbool van de eeuwige vervolging. De Jood is altijd de buitenstaander, de vreemdeling die gevaarlijk is. Dat is alleen op te heffen als ook die vervreemding tussen het alledaagse leven en het joodse lijden opgeheven is. De naam Ahasverus komt dan ook meer dan eens bij Van Messel voor. Poëzieschrijven is voor hem een bittere noodzaak. Vandaar die niet aflatende stroom. De twaalf bundels die verschenen zijn, zijn geselekteerd uit een veel grotere voorraad! Van Messel is daardoor ook in staat zijn werk tematisch enigszins te ordenen. In Syndroom staat de traumatische ervaring door het lijden in het middelpunt. Het geluid hing te trouwen is een minder gespannen bundel. Als het tema van het lijden aan de orde komt, kan het als in ‘judaeus ludens’ met een op zichzelf gerichte ironie:
Er staan nogal wat gedichten in over vooroorlogse herinneringen,