Ons Erfdeel. Jaargang 16(1973)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 47] [p. 47] erik van ruysbeek Geboren wordt geen onrust meer. Vol rondt de wereld zich uit mij. En waar ik zit met het groen met het blauw huis ik, zichtbaar, in de afstand. De verte verliet de horizon doordringbaar ligt elk landschap ikzelf, doordrongen, sta mezelve af: mijn oog, vanuit de wereld, rust op zichzelf en mij. Er is een glimlach als het hemelblauw vanuit een schouwen als het innerlijk der aarde. Uit: Van de aarde die ook hemel is, 1963. liefdesgedicht Laat mijn ziel tegen je ziel aanleunen in een zacht naderen en een vlekkeloze hoop zodat geen wimper van je oog beweegt en vredig je glimlach over mij blijft gaan. Laat mijn ziel zich aan die glimlach voeden zó dat zijn volheid geen tekort gevoelt, laat mijn honger stil gaan van je waarheid die als een landschap naar je stilte voert waarin ik mag verwijlen zo ik geen der vele sluiers die je raken roer. Zo wil ik te wandelen leren in je tuinen voorzichtig tredend in je kring genegenheid waarin je, zuiver van mijn heimwee, mij ontvangt. Zo laat mijn jaren zich aan je jaren beuren, tedere woonst, broos spiegelland van zielsgeboorten, onwetend van de weedom die mij naar je stuwt. Uit: De open wereld. [pagina 48] [p. 48] I Mijn lippen luw ontluiken op je lippen en zijn de bode dat mijn handen glijden langs je heuvellijnen de toppen van mijn vingeren die van je huid al ruisen zinderen van bewustzijn en mijn veelvuldig vuur en kennis in duizend gloeden stroomt naar je nachtelijke meren het lichaam volgt en voelt van je dooraderde en volle huid de kleinste welving en ik zet uit en groei tot wegend firmament boven je aarde vorm van al je vormen dalend in je dalen reusachtig en intiem wij vatten vuur en worden golvend lava en ik ben zon en stort de zon in jou en weet niet meer het onderscheid der huiden ontploffend vuur, één vuur, vult alle ruimte en ik, ik ben niet meer. En toch, o luister: om méér de roep uit lege nacht als liefde meer dan deze duizeling niet is is 't nutteloos geliefd te hebben Een kleine alchemie (onuitgegeven). [pagina 49] [p. 49] noordzee [1] Vloeiend raken mij uw vleugels reeds naderende vlagen, naderende branding ontijdige glans van het schuim ontijdige nacht der diepte. Vóór het u kende ontving u mijzelf en mijn bloeddruk verborgen in de nog duistere schacht van mijn dageraad het heldere strand van mijn weten want het weten is ouder dan het weten en het licht is de grond van de nacht. Nu bloeit in open lucht uw geweld en in mijn open geest uw beweging in uw schuim klaart de nacht, in mijn vlees uw schuim in mijn zenuwen broeien uw vlagen almachtig hun fosforen sintels uit, overspoeld, overspeeld, overklaterd, drijf ik wijd-uitbruisend mee in mijn binnenste bron onbeweeglijk want bruisen en onbeweeglijk zijn ademend het hart in het hart der dingen uitdijend de bron tot oeverloze zeeën badend het oog in het krachtveld der vormen is de kiem van het nooit meer eindigende begin. Duistere zee in deze schemering vol mist steigerende branding in dit oog vol nevel naderende vlagen om mijn gewillig eiland oneindigheid der zee, oneindigheid der ziel, hoe ruim doorlicht gij de vormen waar mijn leven uit ontstond. Uit: De open wereld. Vorige Volgende