Ons Erfdeel. Jaargang 16
(1973)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermdFrans-Vlaamse taaltuin - 30E(n) griest lik e teeëlebienger. Dit heeft een paar boeiende reakties opgeleverd. Mevrouw Fermaut had me eigenlijk bevestigd dat griezen (met lichtjes genazaleerde ie: dus wel degelijk ‘grijnzen’) ‘met een vertrokken gezicht huilen’ of zelfs ‘spottend lachen’ betekent. Vreemd dat K. de Busschere uit Pittem dezelfde begripsverschuiving ontdekt heeft bij ‘grijnen’Ga naar eind(1). Van Dale kent ook die dubbele betekenis van grijnzen, maar in de zin van huilen is het dieventaaltje. De Busschere wijst terecht op een gelijkaardige uitdrukking bij De Bo ‘kijken lijk een duivel die pertsen pelt’ (pertsen zijn Westvlaamse bonestaken o.m.). En nu de teilebinder. R. de Metsenaere uit Denderleeuw verstrekt me tot m'n grote vreugde het ABN-woord hiervoor, nl. krammer. Gebroken kommen (teilen) worden door hem gekramd, d.i. met een dunne metaaldraad die door vooraf gemaakte gaatjes getrokken wordt, krijg je de scherven weer aan elkaar. R. de Metsenaere heeft in de jaren 1914-1918 zo'n krammer in Le Havre nog weten ‘grijnzen’: d.i. z'n komst met een gekrijst ‘kenwijsje’ door de straten aankondigen.
Dit ‘binden’ voor ‘krammen’ komt ook in een enigszins gewijzigde betekenis voor - dunkt me - in de Winnezeelse uitdrukking van Mevrouw Fermaut Cune cupe in bin, fonetisch luidt dat: kunn kuupm en biengn, nl. kunnen kuipen en binden. Dat heeft de vage betekenis van ‘je zult het wel aankunnen’. Ik meen te mogen veronderstellen dat dit binden iets met het aanbrengen van de hoepels op vaten en kuipen te maken heeft. De Bo, Gezelle en zelfs Verdam laten me anders in de steek. Wie weet beter?
K. Wyckaert uit Melsbroek stuurt me een zware brief vol Westvlaamse uitdrukkingen samen met een biezonder merkwaardige verzameling Roeselaarse zegswijzen, verzameld door de 70-jarige Heer Baert uit Roeselare. Ze zullen beslist in een of ander Westvlaams heemkundig tijdschrift met dank opgenomen worden. Ondertussen dank ik hier beide verzamelaars van harte. Frans-Vlaanderen heeft ook nog een Nederlandssprekend stuk bezuiden de Leie. In het Zuidvlaamse Komen is er een graf uit 1443 waarin een woord voorkomt waarvan Verdam wel de betekenis maar natuurlijk niet de etymologie geeft. Tussen haakjes sta ik er verbaasd over hoe weinig de taalevolutie van het gebied tussen de Leie als grens en het Rijselse bekend is. Gysseling beweert dat de hele streek tot aan of dichtbij de Leie vanaf de 10e eeuw verfranst zou zijnGa naar eind(2), en zelfs H. van Bijleveld in z'n ‘Nederland in Frankrijk’ laat de taalgrens in de 13e eeuw langs de Leie lopen (zie z'n kaartje nr. 2). Maar monografleën over Halewijn, Komen of Linsele spreken dat tegen. In Linsele is er een eeuwenoude Meulestraete en vind je talloze Vlaamse toponiemen. De tekst die ik hier aanhaal uit 1443 en die in prachtige gotische letters aangebracht is, vind ik bij LotthéGa naar eind(3). Hier lict begraven Jan van den Clite, rudder here van Comene, die staerf den XIII dach van Pietmaent int jaer ons heeren MCCCCXLIII. Deze Jan van den Clite was de oom van Filips van Komen (Philippe de Commynes) uit Ruisscheure (± 1447-1511), en bouwer van het mooie Komense belfort. Welnu, dat Pietmaent staat bij Verdam en betekent september. Nu zou ik dolgraag vernemen waarom die maand iets met Piet te maken zou hebben... Staerf voor stierf is nagenoeg hetzelfde als de vorm storf die nu nog in Borre en Zerkel bekend is, en ook bij De Bo staat. Ook in Halewijn zijn heel wat Nederlandse teksten bewaard zelfs uit de 17e eeuwGa naar eind(4), terwijl het vaststaat dat Komen pas in de 18e eeuw of zelfs begin 19e eeuw verfranst werdGa naar eind(5) zodat we mogen aannemen dat de eerste Westvlaamse immigranten in die streek als 't ware aansluiting vonden bij de laatste Nederlandssprekende inboorlin- | |
[pagina 149]
| |
gen aldaar. Dat zelfs toen de taal van Halewijn al dicht stond bij het Meens (zoals nog altijd nu), blijkt uit enkele details van de vrij algemene geschreven taal. Een paar voorbeelden: Betaelt noch over de zeven getyden te zinghene... gheordonneert bij myne heer van Doornick (1517)Ga naar eind(6). Over vier vesperboecken... es saemen XXXVI stuyvers (1622)Ga naar eind(7). Dit zinghene en vooral dit es wijzen op een eerder Zuidwestvlaamse streektaal. Wat myne heere van Doornick betreft, vreemd dat ik dat Meneeëre i.p.v. Monseigneur enkele jaren geleden ook in Buischeure gehoord heb van de man die daar op het kerkhof werkte. In Halewijn werd een pastoor niet aangenomen in 1547 omdat hij geen Vlaams kon en nog in 1683 werd op zon- en feestdagen katechismus gegeven in beide talen. (De bovenlaag was dus al min of meer verfranst...)Ga naar eind(8).
Een ander purisme zoals dat van Meneeëre voor Monseigneur vinden we in Morbeke en Borre in de vorm van stosjemeeëster (en zelfs oengerstosjemeeëster) voor chef of onderchef. U herinnert u dat dit stósieheeëre is in Ekelsbeke.
G. Derue van Borre kende nog een ander neologisme, nl. tólmeeëster (letterlijk taalmeester) voor tolk. Zo iemand was natuurlijk een Vlaming in de krijgsgevangenschap in Duitsland onder de laatste oorlog. Vrouwmoeder Monsterleet was ondanks haar hoge leeftijd weer kostelijk in haar vlotte spreken, o.m. over mitje moeie, haar tante die haar meter was. 't is zoe die nog leeft, zei ze ook van een zuster van haar, en meteen weten we dat zoe voor zij ook Volkerinkhoofs is. Lude en kloppe (met de klok) is niet hetzelfde in Volkerinkhove (luiden en kleppen). Misschien komt de hyperkorrekte d in ons ABN luiden ook weer uit Zuid-Vlaanderen, want de meeste Westvlamingen kennen alleen luujn of luuwn... en de Hollanders luien. Mitje voor het Wvl. metje vertoont een zelfde klank als het Volkerinkhoofs smid en smisje (Wvl. smed en smesse). Mensen die bij ons Biebuyck heten, weten vaak niet dat hun eigennaam nog een gemeennaam is voor bijenkorf in Borre en Winnezele: biebuuk nl. (in Borre is het meervoud biebuukn). Het Winnezeels van Mevrouw Fermaut kent anders ook een bieëzwaaime (bijenzwerm). Ook e tnappig misje (met doffe -ig, ‘knap meisje’) staat niet alleen vrij dicht bij het ABN, maar vertoont bovendien het bekende geval van de kn dat tn wordt in het Westvlaams. Verder hoor je daar spreken van een bevallig kiend, maar een spitsig kiend is eerder uilespiegelachtig. Een vreemde assimilatie vinden we in het Winnezeels slibbakn brooëd (letterlijk: slechtbakken brood) dat in het rijtje van oudbakken, nieuwbakken en huisbakken brood kan komen. Vermoed kan worden dat Nederlands onderwijs en spelling zo'n Middelnederlands klinkendevorm gewijzigd zou hebben zoals dat gebeurd is met de verandering van koman in koopman... Woeseln (nl. worstelen) met natuurlijke weglating van de r, komt niet voor bij De Bo of in Loquela, maar is levend Winnezeels. Ik kan niet nalaten om het Morbeeks en Zerkels grameeëln te vermelden. Dit woord dat ‘glimlachen’ betekent, had Gezelle al getroffen in 1898Ga naar eind(9). Bovendien kun je vandaag nog in Zerkel de pastorie, het winkeltje met het weggetje naar de Vlaamse kapel tussen beide door, terugvinden... Er kunnen nog net een paar zegswijzen van Mevrouw Fermaut bij. In est ouwis beron, en ze spreekt uit: en is oenwies berón: hij heeft ‘onwijze’ raad gekregen. Beraden vind ik alleen nog in Verdam... in die betekenis natuurlijk. Yeu quict lec in putt di op zin tean in torn in west int. Fonetisch klinkt dat als: je kiekt lik e puut die op zien teeën ettor(t)n ewwist (h)et. Je kijkt als een puit (kikker) die op z'n tenen getrapt (geweest) is. Kan het schilderachtiger? Tgot noune luudn nó poperig, d.i. 't gót noene luudn nó Poperieng: 't zal middag luiden in Poperinge, m.a.w. voor wie het niet verstaat: er zal wat zwaaien. Och, er is nog zoveel. En Jacques Fermaut heeft nog een hele stapel taalvondsten liggen. Veel dank voor alle aanbreng, aanvulling, verklaring of rechtzetting in verleden of toekomst.
C. Moeyaert Deken de Brouwerstraat 3, 8900 leper |
|