Ons Erfdeel. Jaargang 16
(1973)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermdvlaamse bewegingVisies op het kultuurbeleidGa naar eind(1)Geen enke'e weldenkende Belgische staatsburger zal zeggen dat België vóór de invoering van de kulturele autonomie, geen kultuurbeleid had. Een visie evenwel ten behoeve van en stoelend op de Waalse of Vlaamse gemeenschap bestond niet. Het kultuurbeleid werd gedacht vanuit België, vanuit een kunstmatig samengebrachte gemeenschap. Met deze absurditeit hebben velen in ons land decenniën geleefd, blind voor het kwaad dat daaruit voortvloeide. De sociale ontvoogding heeft daarin verandering gebracht. De verschillende volksgemeenschappen in België zijn steeds verder naar zelfbewustzijn, naar autonomie gegroeid, tot die autonomie geïnstitutionaliseerd werd door de oprichting van de kultuurraden voor twee volksgemeenschappen, de Nederlandssprekende en de Franssprekende. De daaruit voortvloeiende verantwoordelijkheid van politici en andere staatsburgers is niet gering. Wanneer men een eigen dekreterend orgaan heeft ten aanzien van het kultuurbeleid, moet men dit beleid inhoud ge- | |
[pagina 143]
| |
ven en zinvol maken. Doet men dat niet, dan bouwt men een huis zonder fundering, dat op een bepaald ogenblik in elkaar stort, namelijk wanneer de bovenbouw zo volumineus is geworden, dat hij uit zijn evenwicht wordt gestoten bij de eerste de beste trilling. In zijn val zal het gebouw meer vernielen dan er was voor men eraan begon.
De door de Vlaamse provincies opgerichte, niet parlementair bevoegde Kultuurraad voor Vlaanderen, die sedert zijn ontstaan in 1959 de Vlaamse belangen heeft behartigd, besloot een inventaris te maken van wensen en visies die in het verenigingsleven ten aanzien van het rijkskultuurbeleid leven. Deze inventaris betekende voor de Kultuurraad een inbreng in het kultuurbeleid. Hij wordt gezien als aanvang van een aantal studies, rapporten en kollokwia waarmee men op het mogelijk te volgen kultuurbeleid de schijnwerper wil richten, en tevens materiaal handig bruikbaar wil aanbieden aan beleidvoerders en beleidvoerende instanties. De Kultuurraad zag de inventaris als een samenbundeling van standpunten die in de laatste jaren door verschillende levensbeschouwelijke, politieke, sociale en deskundige milieus ingenomen werden in verband met de maatregelen waaraan een vijfjarenplan voor het kultuurbeleid voor het Vlaamse land voorrang zou moeten verlenen. Deze standpunten zijn niet zomaar te voorschijn gekomen. Zij hebben natuurlijk achtergronden en groeiden vanuit behoeften. De grote verwachting die de installatie van de kulturele parlementen zelf heeft wakker geroepen, heeft wellicht tot een aantal wensen en eisen geleid. Om de materie gemakkelijk hanteerbaar te maken besloot de Kultuurraad ze samen te brengen onder hoofdstukken die het stramien van de begroting van Nederlandse Kultuur volgden. De standpunten van gemeenten, provincies, politieke of semi-politieke instellingen, of van de regering zelf, wilde men aanvankelijk in de eerste studie niet opnemen. Daarvoor was geen tijd uitgetrokken en bovendien zou de omvang van de eerste inventaris daardoor te groot worden en het ene in het andere verloren gaan. Deze opzet werd echter doorkruist door de nota-kultuurbeleid die de minister van Nederlandse Kultuur in het parlement naar voren bracht, en waarmee hij een uitgebreid debat uitlokte. De Raad van Beheer van de Kultuurraad voor Vlaanderen en het Centrum voor Andragogisch Onderzoek, aan wie inmiddels de opdracht was toevertrouwd, meenden dat men de nota van minister van Mechelen, de debatten, en de daarover handelende verklaringen van de politieke partijen, niet terzijde kon laten. Een nadeel was dat de visie van de provinciebesturen aldus ongewild in het duister bleef evenals de visie van de gemeentebesturen, voorzover die wensen en eisen ten behoeve van het kultuurparlement hadden geformuleerd. De Kultuurraad voor Vlaanderen was zich ervan bewust dat door deze wijziging van de opzet in zijn publikatie, in zekere mate onrecht werd gedaan aan de ondergeschikte besturen. Uit ‘Visies op het kultuurbeleid’ zou men kunnen afleiden dat de ondergeschikte besturen niet aan kultuurbeleid hebben gedaan. Dat is een konkluzie die de studie van de Kultuurraad niet insluit. Er is veeleer positief materiaal uit te halen.
Omdat men aan iedere organisatie die betrokken is bij het huidige kultuurbeleid, de kans wilde geven haar eisenpakket mede te delen, werd aan alle nationaal erkende socio-kulturele, jeugden sportorganisaties een uitnodiging gestuurd om hun recent gepubliceerde dokumenten over het kultuurbeleid toe te zenden. Bovendien werd aan deze organisaties de mogelijkheid gelaten speciaal voor dit onderzoek enkele standpunten te formuleren, een suggestie waarvan verschillende organisaties dankbaar gebruik hebben gemaakt. Naast de vrije, erkende organisaties werden ook alle officiële instellingen aangeschreven die van het ministerie van Nederlandse kultuur afhankelijk zijn of op een speciale wijze bij het kultuurbeleid betrokken zijn (musea, opera, teaters, enz.).
Ook de politieke partijen en de vakbonden werd om hun standpunten gevraagd. Als basis voor het onderzoek werden nochtans alleen geschreven teksten aanvaard. Bij het verwerken van de binnengekomen teksten stelde zich de vraag naar aangepaste kriteria, want om een vijfjarenplan uit te werken diende naar kriteria gezocht te worden, voor het bepalen van de prioriteiten die men zou aanleggen binnen het vijfjarenplan. Op die prioriteiten is evenwel in de studie niet zo sterk de nadruk gelegd. Belangrijk is wel de vergelijkende studie van de standpunten, omdat men daarin aantreft welke verenigingen zich vóór en welke zich tegen bepaalde beleidspunten opstelden; ook toont de vergelijkende studie aan waar in grote mate overeenkomst bestaat inzake bepaalde standpunten. Vanuit een beleidsoptiek wordt al- | |
[pagina 144]
| |
dus toch duidelijk een weg getoond naar het meer of minder haalbare en het algemeen wenselijke.
Na het citatengedeelte en de vergelijkende studie, volgt de appreciatie die het Centrum voor Andragogisch Onderzoek bij deze twee eerste delen voegde. Naast het signaleren van gelijke standpunten en tegenstellingen, het doen uitkomen van prioriteiten, het suggereren van wegen om tegenstellingen te overbruggen, het aanwijzen van leemten volgde daarin ook het belichten van konsekwenties van de ingenomen standpunten. Hierdoor werd de Kultuurraad in de mogelijkheid gesteld een eigen standpunt te formuleren dat meteen de verzamelde eensgezindheid zou integreren, de tegenstellingen overbruggen en de leemten vullen, de prioriteiten duidelijk maken. Noch het Centrum voor Andragogisch Onderzoek, noch de Kultuurraad voor Vlaanderen, hebben het vijfjarenplan voor het kultuurbeleid met deze studie naar voren willen brengen. Wil men een demokratisch kultuurbeleid tot stand zien komen, dan moet dit beleid het direkte gevolg zijn van een voortdurende dialoog van de overheid en de burgers die aan de verwezenlijkingen van het kultuurbeleid participeren. Ongetwijfeld is in de studie ‘Visies op het kultuurbeleid’ van de Kultuurraad voor Vlaanderen materiaal aanwezig dat de dialoog op gang kan brengen. Naast de dialoog zal het kultuurbeleid geïntegreerd moeten worden in de totale politiek en meer in het biezonder, in het algemeen welzijnsbeleid van de overheid. Daarom moeten ook basisvoorzieningen en raamstrukturen uitgewerkt worden om de elementaire billijkheid en rechtvaardigheid inzake spreiding van kultuur veilig te stellen.
Zo zal het noodzakelijk zijn dat de overheid planmatig werkt en op basis van systematisch wetenschappelijk onderzoek. Dit laatste is slechts mogelijk wanneer de overheid haar beleid ernstig neemt, dit wil zeggen, het richt op het algemeen welzijn van de bevolking, op de diverse domeinen van het sociaal, ekonomisch en kultureel leven. Het ondoordacht of lukraak indienen van voorstellen of ontwerpen van dekreet, kan men nauwelijks bijdragen tot het kultuurbeleid noemen. Deze dekreten moeten ontstaan in een globale samenhang die steunt op een planning die op basis van wetenschappelijk onderzoek is bepaald. Vanuit dit beginsel heeft de Kultuurraad voor Vlaanderen een begin willen maken, een uitgangspunt willen voorstellen.
Dat in de studie van de Kultuurraad een gedeeltelijke terughoudendheid van enkele organisaties voorkomt, wil niet zeggen dat de inventaris onvolledig is. Het C.S.C. (Centrum voor Socialistisch Cultuurbeleid) maakte voorbehoud ten overstaan van de medewerking aan de studie. Het C.S.C. kan daarvoor zijn redenen gehad hebben hoewel deze redenen in feite weggewerkt hadden kunnen worden als men bedenkt dat personen uit het C.S.C. lid zijn van de Kultuurraad. Zo kon het C.S.C. de bedoelingen van de Kultuurraad op de voet volgen en, waar nodig, ombuigen met zinvolle alternatieve voorstellen. Aangestipt moge worden dat de Kultuurraad in het verleden duidelijk zijn pluralistische houding heeft getoond, wat toch een waarborg genoemd kan worden voor de huidige tijd. De gedeeltelijke terughoudendheid heeft evenwel niet tot gevolg dat de standpunten van het C.S.C. niet zijn opnomen. Deze waren genoegzaam bekend uit publikaties die door het C.S.C. trouwens spontaan ter beschikking werden gesteld. Ook de liberale jeugdorganisaties hebben hun medewerking niet verleend uit vrees dat de Kultuurraad op grond van zijn studie ‘Visies op het kultuurbeleid’ een adviesbevoegdheid ten aanzien van het kultuurparlement zou trachten te krijgen. Deze adviesbevoegdheid zien enkele organisaties niet graag in handen van de Kultuurraad komen. Het is evenwel nooit de bedoeling geweest van de Kultuurraad voor Vlaanderen een machtspositie te verwerven. Hetzelfde kan men niet ten aanzien van alle groepen stellen. De vraag is of men via de weg van de macht voor een zaak vecht, of eigen voordeel najaagt. De Kultuurraad heeft deze studie ondernomen om bij te dragen tot het verkrijgen van inzicht in kultuurbeleid op wat langere termijn, niet om zichzelf een lauwerkrans te geven. Inmiddels is een vervolgstudie ten behoeve van het verantwoord voeren van een kultureel beleid, in de schoot van de Kultuurraad in voorbereiding. Vooraleer daarvan opzet en inhoud toe te lichten, is het wellicht noodzakelijk de hierboven besproken studie, die zojuist van de pers is gekomen, aan te bevelen bij al diegenen die met het kultuurbeleid op een of andere manier te maken hebben. Dr. J. Theuwissen |
|