ga Hans van Manen bijv. - beide dansstijlen harmonisch te verweven tot een eigentijdse en vooral een eigen danstaal.
Het eerste ballet Vijf Evoluties, werd voor het publiek wellicht visueel gered door de kleurrijke (paars - wit - grijs) kostuums. Beide abstrakte werken werden af en toe ontsierd door technische fouten.
Valère Lenaerts dirigeerde de Filharmonie van Antwerpen die vrij vlot begeleidde.
•
Toen het gezelschap van Jeanne Brabants dertien dagen later weer optrad in de Koninklijke Opera te Gent, ditmaal voor een uitsluitend ‘ballet’-publiek, was de zaal nog niet voor een kwart gevuld.
Gent bezit dus blijkbaar nog geen ‘balletpubliek’, vooral niet als het gaat om het Ballet van Vlaanderen.
Toch hadden de afwezigen die wèl zouden zijn gekomen voor Béjart - ditmaal ongelijk. Vooral door de première voor Gent van het ballet Amelia, van direktrice Jeanne Brabants, die, als ze een werk toevoegt aan het repertoire van haar gezelschap, dit altijd verrijkt met een ‘merkwaardig’ ballet.
Dit was weer het geval met het ballet Amelia dat zij heeft gemaakt naar het beroemd verhaal The Ballad of the Sad Café, van Carson McCuller, waarbij de te Brussel wonende Amerikaanse toondichter Stanley Weiner de muziek schreef in nauwe samenwerking met de scenariste-koreografe.
Alle verhoudingen in acht genomen, kunnen we dit ballet situeren in het kader van de typische Amerikaanse balletten als Billy the Kid in 1938 gemaakt door Eugene Loring en sommige werken van Agnes de Mille (Rodeo bijv.) die, stoelend op de klassieke ballettraditie, een geheel eigen dansstijl hebben gekreëerd en daarbij een beroep hebben gedaan op eigen komponisten. Beiden - koreografen en toondichters - hebben inspiratie gezocht in de Amerikaanse folklore en die ingebouwd in hun dansen muziektaal. Ook de onderwerpen waren typisch Amerikaanse (Billy the Kid, Rodeo). Vandaar dat de Amerikaanse balletdeskundige George Amberg toen kon schrijven ‘Our ballet is American in the sense that it has become an expression of the creativeness of our country’. Daarom onze vraag waarom Jeanne Brabants een beroep deed op een Amerikaans komponist. Die keuze kan misschien gedeeltelijk worden verantwoord omdat het onderwerp typisch Amerikaans is, maar met een onderwerp eigen aan onze kultuur en muziek van een Vlaams toondichter moet Jeanne Brabants in staat zijn een ballet te maken dat typisch is voor de Vlaamse geest.
Hier het lang scenario navertellen van The Ballad of the Sad Café is nutteloos. Als het Ballet van Vlaanderen in uw stad of gemeente optreedt en dit werk staat op het programma, ga het dan zien.
Het is heel knap gekoreografeerd; de personages zijn krachtig getekend in danstermen. En het is, wat belangrijk is, volkomen ‘leesbaar’ voor het publiek. Jeanne Brabants heeft met veel zin voor dansteaterkunst dit verhaal uitgebeeld in een dansstijl die een heel evenwichtige dosering is van akademische en moderne technieken, van klassieke en ekspressionistische danstaal, met indringende taferelen (zoals het gevecht tussen de drie hoofdpersonages). Zij werd daarbij schitterend gediend door drie buitengewone vertolkers: Marie-Louise Wilderijckx als Amelia; Aimé de Lignière als Marvin en Michel Rahn als de gebochelde Lyman.
De ensembles zouden misschien krachtiger getypeerd kunnen worden, alhoewel we de indruk hebben dat dit gemis aan overtuiging minder te wijten is aan de koreografie dan aan de vertolking.
Het onderwerp dat op talrijke verschillende plaatsen zijn verloop krijgt, stelde uiteraard problemen wat het dekor betreft. Deze problemen werden echter handig opgevangen door de ontwerper Hermann Markard. De kostumes van Mimi Peetermans waren, zoals altijd onder haar handtekening, funktioneel en kwa stijl verantwoord.
In dit programma maakte Aimé de Lignière zijn debuut als koreograaf met Acht, gezet op het concerto in d voor snaren van Igor Stravinski. Acht, dat zijn vier danseressen en vier dansers, in een abstrakt ballet dat sterk onder de invloed staat van Hans van Manen (zelfs de kostuums van de mannen doen denken aan diens ‘Grosse Füge’).
Het programma werd vervolledigd door Ritus Paganus, van André Leclair, dat we te Gent al hadden gezien en ons ook nu niet heeft kunnen overtuigen en door Nepentha, van de Engelse gastkoreograaf Alexander Roy, op muziek van de popgroep ‘Procol Harum’. Dit is het type van het ballet dat fout is aan de basis, want het argument dat in het programma gedrukt staat, kan de koreograaf niet waar maken op toneel. Er is evenmin iets