Berio dirigeert het Concertgebouworkest.
Eén van de aantrekkelijkste tradities bij het Concertgebouworkest geven de gastdirekties van komponisten. Het mag dan waar zijn dat de Maderna's schaars zijn - Gielen, maar in de eerste plaats nog Boulez vormen de uitzonderingen -, het blijft interessant om figuren als Lutoslawsky, Henze, Berio en anderen aan het werk te - nee, niet: zien: komponist-dirigenten zijn wars van show-elementen. Aan het werk te horen dus, precies zoals dat ook behoort te zijn.
In Nederland ontwikkelen de laatste tijd vooral de komponisten David Porcelijn en Willem Frederik Bon zich als interessante orkestleiders tevens.
Als een soort follow-up na het Holland Festival 1972 dirigeerde Luciano Berio op 1 april het vijfde abonnementskoncert in de moderne serie C. Evenals in het festival verdedigde hij zijn Beweging II (1971), maar liet er nog Beweging I aan vooraf gaan. Die eerste versie betreft een abstrakt-orkestrale versie, in Beweging II voegde de komponist er nog een bariton-partij aan toe met als tekst het begin van het tweede deel uit Vergilius' Aeneis, dit als voorbeeld van een ‘ingehouden’ tijdsbeleving in de poëzie. In de muziek is namelijk eveneens een bijzondere relatie met de tijdsfaktor niet te ontkennen. De maataksenten worden voortdurend omspeeld, verhuld, zodat een zwevend-statische klankmassa ontstaat die echter tegen het slot zijn konsekwentheid verliest in ritmiserende impulsen: een teatraal slot. En zo vat ik de ‘uitleggende’ baritonpartij eveneens op: een teatrale dimensie, typerend voor de komponist. In Circles, nog steeds naar mijn mening één van zijn belangrijkste werken, heeft hij ook zo'n ekstratoevoeging (in de gestiek van de zangeres) bedacht. Dààr vond en vind ik de noodzaak een onomstreden punt. Beweging I is eenvoudigweg een harmonieus stuk dat geen komplement van node heeft. De bariton Ruud van der Meer kweet zich naar behoren van zijn taak, dankbaarder was de bijdrage van de fluitiste Abbie de Quant in de charmante Serenata uit 1957 voor fluitsolo en 14 instrumenten. Eigenlijk een ontspanningsstuk tussen de eksperimenten in de elektronische sektor (Perspectives) en de grote groepenkomposities (Allelujah I en II).
Buiten een (overbodige) The Fairy Queen-suite van Purcel bevatte het programma ook nog de grandioze mimische scène ‘II Combattimento di Tancredi e Corinda’ van Claudio Monteverdi (ca. 1624). Hier blonk met name Gerald English uit als Testo: een verteller die subliem alle stemmingen volgde zoals trouwens ook de musici (een kwartet, bij Berio drie altviolen en contrabas in plaats van drie viole da braccio en violone) dit moeten doen, aldus de partituur. Er is een groot verschil met de eerste zetting van Tasso's gedicht Gerusalemme liberata (twaalfde canto) daterend uit 1590: te vinden in het Derde Boek madrigalen. De befaamde, onderhavige versie uit het Achtste Boek (1638) introduceert het effekt van de herhaalde, snel gehamerde toon: de Stille Conciëtato, de uitdrukking voor de krijgszin, de toorn, de woede, verantwoord uit de Phrygische versvoet. Overigens een effekt dat niets te maken heeft met het latere tremolo zoals zo vaak geschreven wordt.
Dan is er het paarden-galopritme, het pizzicato (het geklik van de zwaarden tegen de harnassen tijdens het gevecht dat volgens het verhaal de hele nacht in beslag neemt), voorts een biezondere aria waarin de nacht wordt aangeroepen (de enige plaats waarin de ‘verteller’ versierinin zijn partij mag aanbrengen). Maar het meest frappant vind ik de tussenvorm van opera en gestyleerd bewegingsstuk. In het begin verschijnt Clorinda volledig bewapend te voet, Tancred maakt zijn entree te paard. Voor het Combattimento raadt de komponist ook aan eerst enkele niet-scènische madrigalen te laten uitvoeren ten einde deze opkomst nog verrassender te doen uitkomen. Met nadruk moet gesteld: Monteverdi dacht niet aan een teater-presentatie!
Deze merkwaardig gestyleerde mime-vorm is biezonder aktueel en de voorkeur van Berio (zie eksperimenten als Circles) begrijpelijk. Het engagement in de uitvoering was ook zo sterk dat ik wel wil bekennen dat ik Monteverdi's werk als meest ‘aktuele’ onderging. Uit mijn omgeving kon ik gemakkelijk vaststellen dat velen dit ook zo hadden ondergaan. Monteverdi's Combattimento is inderdaad één van de weinige werken die als het ware buiten de tijd staan, over ‘ingehouden’ tijd gesproken.
Ernst Vermeulen