eigen musici en komponisten terechtkomt, en de honoraria die zij vanuit het buitenland opstrijken, liggen bedroevend laag. Onze grote koncertverenigingen, operahuizen, balletgroepen en festivaldirekties zijn zeer renderende afzetgebieden geworden voor het buitenlands impressariaat. Men betaalt de hoogste honoraria aan buitenlandse vertolkers; en de koncertdirekties brengen die fantastische bedragen graag en zonder de minste gewetenswroeging op, omdat ze met klinkende namen uit het buitenland ervan verzekerd zijn dat hun zalen boordevol lopen.
Met de muziek van eigen bodem is het nog ergerlijker gesteld. Er zijn in ons land instellingen waar nauwelijks één Belgisch werk per seizoen op de affiches komt. Wil een koncertvereniging staatssubsidies ontvangen, dan moet ze per seizoen een aantal minuten Belgische muziek opnemen. Jazeker, die luttele minuten komen wel voor op de programma's; om de zo noodzakelijke subsidie van overheidswege veilig te stellen, neemt men er willens nillens die verplichting bij. Meestal beperkt men zich echter tot het allernoodzakelijkste minimum. Op dit gebied zou de subsidiërende overheid dringend een gezonder en strenger beleid moeten voeren. Waarom bijv. geen subsidie toekennen naar rato van het aantal minuten Belgische muziek per seizoen? Waarom geen speciale subsidies voor kreaties? De overheid heeft hier toch een essentiële opdracht te vervullen; zij beschikt over afdoende middelen om onze eigen literatuur te doen programmeren en zo onze eigen muziekproduktie te stimuleren. Dat gebeurt trouwens in alle andere landen. In Duitsland, Italië, Engeland, Spanje en niet minder in de Oosteuropese landen gelden wettelijke voorschriften om de eigen muziekproduktie niet te verstikken onder de geïmporteerde, en om de uitvoerende kunstenaars van eigen bodem rechtmatig te verdedigen.
Men hoeft slechts even bij onze Noorderburen een kijkje te nemen, om ervan overtuigd te geraken dat het Belgische muziekbeleid en muziekleven in het algemeen herhaaldelijk mank lopen. De Nederlandse stichtingen Donemus voor de ernstige en Conamus voor de lichte muziek beschikken o.m. over een eigen bureau te New York dat voor een afzetgebied zorgt bij de Amerikaanse radio- en televisieketens. In ons land bestaat zoiets niet. Onze gelijkaardige stichting Ce-BeDem, die het met heel wat minder middelen moet stellen, wordt zonder meer uit de lokalen van de Nationale Bibliotheek gezet en zoekt elders een onderdak. De verantwoordelijken voor het kultuurbeleid in België menen in die zaak niet eens te hoeven ingrijpen.
De ‘Unie der Belgische komponisten’ wil beslist niet alle vreemde kunstenaars uit het Belgisch muziekleven weren. Onze kultuur zou er sterk onder lijden. Zij vraagt alleen dat men de subsidies die aan koncertverenigingen worden toegekend, niet gebruikt worden om de honoraria van de buitenlanders buitensporig te verhogen. Men moet de juiste en rechtvaardige verhouding kunnen vinden. De buitenlandse kunstenaars die in ons land optreden staan meestal onder kommercieel kontrakt bij het internationaal impressariaat en vertegenwoordigen dus een handelswaarde. Het is toch duidelijk dat de door de overheid toegekende toelagen moeten afgestemd zijn op nationale kulturele aktiviteiten en in geen geval mogen dienen om ondernemingen met een uitgesproken kommercieel karakter te steunen. De leiders van koncertverenigingen die subsidies genieten dienen het bovendien als een zedelijke plicht te beschouwen buiten de muziekkultuur in het algemeen, de Belgische komponisten en musici in het biezonder in het kader van ons nationaal muziekleven te bevorderen.
Om het niet bij woorden te laten werd na de goedkeuring van de tekst, die ook aan de minister zal worden overhandigd, een aktiekomitee in het leven geroepen, dat van Nederlandstalige zijde bestaat uit W. Pelemans, J. Decadt, H. Sabbe, F. Devreese, F. Engelen en J. Stroobants.
Hugo Heughebaert