Ons Erfdeel. Jaargang 16
(1973)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 121]
| |
toneelArnold Wesker: De wereld is een (stinkende) keuken.In The Kitchen, een van Arnold Weskers vroege stukken, wordt de toeschouwer gekonfronteerd met een dag uit het leven in een enorme keuken van een groot restaurant. Het stuk opent in de vroege morgen wa[nneer] koks, diensters en keukenknechten een voor een toekomen, [om] blijkbaar zonder veel entoesiasme een nieuwe werkdag te beginnen. Van nabij maken we mee hoe de spanning en het werkritme, naargelang het middaguur nadert, steeds maar de hoogte ingaan en uiteindelijk ondraaglijk worden. Slechts even vindt men daarna de tijd om te verpozen want al vlug zal men zich moeten reppen voor de volgende maaltijd. Zoals men merkt is The Kitchen gebaseerd op een louter realistisch gegeven. Wat Wesker echter binnen dit beperkte kader - het stuk respekteert eigenlijk de drie klassieke eenheden en is slechts een korte twee-akter - realiseert, is wel verbazend. Binnen het verloop van twee uren maken we kennis met een heleboel karakters, hun persoonlijke problemen en hun onderlinge konflikten; we maken de spanningen mee tussen de verschillende nationaliteiten, want in de keuken werken behalve Engelsen ook Cyprioten, Duitsers, een Italiaan, een Ier en een Jood. Bij sommige konflikten blijft het geweld niet achterwege. Iemand raakt ernstig verbrand tijdens het werk. Een zwangere vrouw valt bewusteloos neer. Voortdurend zijn er spanningen tussen Peter en zijn liefje Monique. Dit alles speelt zich af terwijl het keukenbedrijf op volle toeren draait. Men merkt ook al gauw hoe dit wereldje in elkaar zit: er is de grote baas Marango die men zelden te zien krijgt maar over wie men wel praat; er is de Chef, die zijn job doet en zich om de hele boel liefst zo weinig mogelijk bekommert; de koks staan een trapje hoger dan de diensters en willen van hen geen bevelen ontvangen. Zo groeit deze keuken uit tot een overtuigend beeld van een moderne samenleving. Wesker maakt het beeld volledig door ook nog diegene te laten optreden voor wie in deze maatschappij geen plaats meer is: een oude zwerver die in de keuken een bord soep hoopt te krijgen. Wanneer Peter de man twee koteletten geeft, beschuldigt de baas hem van ‘sabotage’.
Kenneth Tynan heeft erop gewezen dat het dramatiseren van de arbeid zelf iets is wat slechts weinig toneelschrijvers ooit geprobeerd hebben. Meestal situeert men de aktie in de tijd tussen het werkGa naar eind(1). Maar in The Kitchen zijn de karakters één met hun werk. Wesker toont ons hoe hun levensritme en hun onderlinge verhoudingen bepaald worden door hun arbeid. Hij toont ons ook hoe zij door het mechanische, jachtige ritme vervreemden van hun eigen werk.
Dat het hele keukenbedrijf als een metafoor moet geïnterpreteerd worden, wordt ook duidelijk gemaakt door Dimitri, de Cypriotische keukenknecht wanneer hij tegen Kevin zegt: ‘Hey Ier, wat zit je te kankeren op deze plek? Is ergens anders beter? Mensen komen en gaan, veel opwinding, veel herrie... Waarom? En er blijft over wie? Hier jij vindt vriend, je zal zijn hele leven zijn vriend, maar als jij gaat weg - pshht! Je vergeet! Waarom jij maken altijd gekanker over deze plek hier?’Ga naar eind(2)Ga naar eind(3). Tegenover het afstompende, mechanische werk in de keuken staan echter andere waarden. Zo heeft Dimitri eigenhandig een radio in elkaar geknutseld. Wanneer Raymond hem vraagt waarom hij met een dergelijke technische vaardigheid geen werk in een fabriek tracht te bemachtigen weet Dimitri wel beter: ‘Hele dag ik knoppen inzetten. Ik zeg jou, als man hele dag in fabriek maken iets kleins, hijzelf worden klein, jij begrijpt ik bedoel?’ Een van de koks spreekt ook nog over het bereiden van werkelijk goede maaltijden, iets wat in de keuken-fabriek waarin hij thans werkt ook van totaal ondergeschikt belang is.
Deze tegen-waarden zijn dramatisch goed geïntegreerd in het stuk. Voor sommige episodes echter, waar Wesker verder wil gaan dan het tonen van de vervreemding van het werk en een ruimere visie wil ontwikkelen, is dit veel minder het geval. Tijdens de middagpauze zet Peter namelijk een spelletje op touw waarin ieder zijn droom moet vertellen. Dimitri droomt van een eigen atelier; de nieuwkomer Kevin, die zich gewoon kapot heeft moeten werken, droomt alleen van slapen; de Duitser Hans denkt slechts aan Amerika en geld, de Italiaan Raymond alleen aan vrouwen. En dan vertelt Paul, die eigenlijk weigert het spelletje mee te spelen, het verhaal van de bus-chauffeur die, wanneer hij in staking was, mocht rekenen op Pauls steun maar die bij een latere gelegenheid niet liever zou vragen dan dat men een groep vredesbetogers met een bom zou uit de weg ruimen, eigenlijk alleen maar omdat de manifestatie het busverkeer hinderde. ‘En het ontzettende is’, zegt Paul ‘dat er een muur is, een enorme muur tussen mij en miljoenen mensen | |
[pagina 122]
| |
zoals hij. En dan denk ik - waar moet dat naartoe? Wat kan je daar tegen doen? En dan kijk ik om me heen, naar die keukens, die fabrieken en al die enorme rotgebouwen die ze maken. Met al die kantoren, met al die mensen d'r in en dan denk ik: Kristus! Ik denk Kristus, Kristus, Kristus!’ Hier wordt de parallel tussen de keuken en onze wereld weer duidelijk getrokken. En de totale vervreemding, aiet alleen van het werk zelf, maar vooral tussen de mensen ziet Paul als het gevolg van de haast waanzinnige levenswijze zoals die bijvoorbeeld tot uiting komt in de keuken. In deze episode - het spelletjes-procédé laat dit al enigszins vermoeden - voelt men een breuk tussen dramatische aktie en idee. Een der moeilijkste opgaven die dit stuk aan regisseur en akteurs stelt bestaat er dan ook in dergelijke passages op overtuigende wijze in het dramatisch verloop in te schakelen. Het stuk is biezonder evenwichtig opgebouwd. Het eerste bedrijf groeit geleidelijk naar een klimaks toe, waarin diensters als gek af en aan draven, nieuwe bestellingen schreeuwen en koks als bezetenen trachten het ritme te volgen. De middagpauze, waarmee het tweede bedrijf inzet, brengt een zekere rust. Naarmate het werk weer jachtiger wordt nemen de spanningen onder de personages toe. Nadat Monique Peter op een entoesiaste toon heeft verteld dat haar man voor een eigen huis gezorgd heeft en hij het temidden van de helse drukte aan de stok heeft gehad met een andere dienster, raakt Peter totaal buiten zichzelf, grijpt een bijl en hakt de hoofdgasleiding door, gooit een boel eetgerei van een tafel en raakt daarbij zelf gekwetst. Repetitiefoto van De Keuken in K.V.S.-Brussel. Regisseur S. Rouffaer praat met (v.l.n.r.) Alex Cassiers (Raymond), Ronny Waterschoot (Peter), Karel Branckaerts (Frank) en Walter Moeremans (Hans).
In een vlaag van waanzin treft Peter de ware schuldige: het keukenbedrijf zelf.
Zowel de K.V.S.-Brussel als de K.N.S.-Antwerpen hebben van dit werk een merkwaardige produktie gebracht, respektievelijk in de regie van Senne Rouffaer en van de Duitser Claus LeiningerGa naar eind(4).
De eerste zware opgave die dit stuk stelt is het ten tonele brengen van het ganse bovenbeschreven keuken-bedrijf. Het dekor dat Julien van Cappellen voor K.V.S.-Brussel ontwierp stelde op realistische wijze de enorme keuken voor, kompleet met ovens en alle mogelijke keukengerei. Bovendien moet de regisseur er nog in slagen het hele raderwerk van diensters, koks en keukenknechten, gesmeerd te doen lopen. Alles en iedereen moet perfekt afgestemd zijn op het geheel dat toch een chaotische indruk moet maken. S. Rouffaer slaagde er in een verbluffend samenspel te realizeren. Hij heeft daarbij het vereiste hoge tempo kunnen opleggen en de twee gedeelten geleidelijk maar krachtlg naar hun klimaks gevoerd. De K.V.S. heeft een essentieel realistische uitbeelding van het stuk gebracht. Alleen het voedsel was niet werkelijk op de scène aanwezig zodat de handelingen van de koks meestal gemimeerd werden. Hier werd het naturalisme gepast afgezwakt. Dit mimeren schiep een zekere afstand zodat de keuken inderdaad een beeld werd.
De reeds vermelde moeilijkheid om sommige ietwat overduidelijke, interpreterende passages in het verloop van de aktie in te passen, stelt zich wellicht nog scherper bij een overwegend realistische interpretatie. Toch wisten Luc van Mello (Dimitri), Ronny Waterschoot (Peter) en | |
[pagina 123]
| |
Johny Voners (Paul) de meer ekspliciete passages op een verrassend echte toon te brengen. Persoonlijk zouden we bepaalde episodes - zoals vooral de droomspelletjes - liever op een gestileerde wijze hebben zien uitbeelden. Regisseur S. Rouffaer heeft dit wellicht niet willen doen omdat zij dan zeker buiten zijn realistisch kader zouden gevallen zijn.
Alleen de slot-woorden van de onbegrijpende baas Marango, ‘Waarom saboteert iedereen me? Ik geef ze werk, ik betaal ze goed, is 't niet? Ze eten wat ze willen, is 't niet? Wat moet ik een man dan nog meer geven... Wat is er dan nog meer?...’ werden toch wel te nadrukkelijk en zelfs te patetisch gezegd. Roger Coorens vertolkte deze figuur trouwens iets te sterk als een wereldvreemde, sulachtige baas.
Men kan moeilijk zeggen det De Keuken een hoofdpersonage heeft. We worden immers in de eerste plaats gekonfronteerd met een groep van mensen in bepaalde werkomstandigheden. Toch is het de Duitser Peter die het meest op de voorgrond treedt. Ronny Waterschoot wist op volgehouden wijze een uiterst nerveuze jongeman uit te beelden. Méér nog dan de anderen leeft hij onder de ‘stress’ van het bedrijf. Gedurende het ganse stuk klinkt zijn lach onnatuurlijk, naar het hysterische toe.
Voor het overige willen we ons er toe beperken nogmaals te onderstrepen dat in deze produktie een opvallend homogeen ensemble-spel werd bereikt, waarin geen van de dertig personages uit de toon viel. In de Antwerpse versie heeft regisseur Claus Leininger zich verder verwijderd van het naturalisme
De Keuken in K.N.S.-Antwerpen. Op de voorgrond: Jan Decieir (foto ter beschikking gesteld door de K.N.S.).
en bewust een aantal abstraherende elementen in zijn produktie aangewend. Reeds het dekor van Erwin W. Zimmer was duidelijk minder realistisch bedoeld dan in de Brusselse produktie. Hoewel ook hier gebruik gemaakt werd van keukentoestellen, was het voornamelijk opgebouwd aan de hand van een aantal reuze-foto's waarin verder de deuren van de koelkasten waren ingewerkt.
Het mimeren kreeg in de Antwerpse produktie een belangrijker funktie. Hier ontbrak immers niet alleen het voedsel maar ook het keukengerei. Het mechanische karakter van het werk werd aldus op treffende wijze duidelijk gemaakt. Doch Leininger heeft ook het geheel van handelingen en taal gestileerd tot een samenspel dat soms de allure van een ballet kreeg. Op die manier heeft hij de keuken tot een overtuigend beeld kunnen maken waarin ook de verschillende spelletjes goed ingebouwd waren. Het knap geakteerde ‘oorlogje spelen’ van Jan Decleir (Peter) en Charles Cornette (Raymond) mag hier wel speciaal vermeld worden.
Net zoals S. Rouffaer heeft ook Cl. Leininger de twee gedeelten elk naar hun eigen klimaks toe uitgewerkt. Toch dachten wij dat het hoogtepunt van het eerste bedrijf, waarbij men de hele keuken als een gekkenhuis aan het werk ziet, een sterkere indruk maakte in de Brusselse produktie. Rouffaer heeft het tempo biezonder strak kunnen hanteren en wellicht aldus het eerste bedrijf geleidelijker en trefzekerder naar zijn klimaks gevoerd.
Jan Decleir was een minder nerveuze, ook iets ernstiger Peter dan zijn Brusselse kollega. Het afsnijden van de gasleiding, hoewel dat natuurlijk in een krisismoment gebeurt, leek bij hem | |
[pagina 124]
| |
dan ook meer een bewuste daad dan bij de steeds ietwat hysterisch spelende R. Waterschoot. Ook in het konflikt met de Chef en Marango naar aanleiding van de oude zwerver was Decleir een bewustere en sterkere persoonlijkheid.
De vertolking van de rol van Marango door Robert Marcel als een koel, zelfingenomen man vonden wij gepaster dan die van Roger Coorens.
De verschillende personages binnen het massabedrijf zoals Dimitri, de ler Kevin, e.a., en zelfs de diensters waren sterker geindividualiseerd in Rouffaers produktie dan te Antwerpen. Misschien is het een gevolg van de abstraherende benadering dat de verschillende personages in Claus Leiningers regie minder scherp getekend waren.
Men kan het enerzijds als een overbodige lukse van het Vlaamse teater beschouwen dat twee van onze officiële gezelschappen ditzelfde, bovendien veeleisende stuk binnen hetzelfde seizoen hebben geprogrammeerd. Anderzijds is het wel boeiend om na te gaan hoe beide regisseurs met verschillende middelen en een verschillende benadering Weskers skript tot een gave en boeiende teater-ervaring hebben weten uit te werken.
Jozef De Vos |
|