hun parochieel werk geen religieuze voldoening meer vonden en die voortdurend botsten op de strakke rechtsstrukturen van de plaatselijke Kerk, trokken naar de ontwikkelingslanden, meestal naar Latijns-Amerika, om daar door hun maatschappelijk engagement hun geloof opnieuw waar te kunnen maken. Dit soort zendelingen van het nieuwe type komen zeer dikwijls uit plaatselijke religieuze gemeenschappen en blijven ermee verbonden, omdat ze er ook door onderhouden worden. Dit stevig gestruktureerde kontakt werkt ook als een voortdurende spirituele vernieuwing in de plaatselijke groepen en geeft een steun aan de kristelijken die in het maatschappelijke en politieke engagement een mogelijke herwaardering en een nieuwe bestaansreden voor hun eigen geloof hopen te vinden. Geestelijken als padre Gustavo zijn te vergelijken met de vroegere priester-arbeiders. Ruyslinck heeft die mogelijke relatie tussen zijn hoofdpersonage en Vlaanderen onvoldoende uitgewerkt. Hij vergenoegt er zich mee in de geest van zijn soms gekwelde priesterfiguur van Vlaanderen een idylisch beeld te scheppen dat fel kontrasteert met de hel van menselijke ellende uit de krottenwijken. Ik wil niet ontkennen dat dit romantisch gekleurde en van heimwee vervulde visioen niet aan de psychologische werkelijkheid zou beantwoorden, maar het lijkt toch een nogal goedkoop procédé, zoals in de volgende passage: ‘je kon het inderdaad moeilijk een alternatief noemen, als je de keus had tussen Patagonië en Vlaanderen, tussen de ballingschap in de cerros en de terugkeer naar huis, naar het kleine, vredige, groene land van belofte, naar de herfstige pijnbossen vol zoete harsgeuren, de zonnige zandheuvels vol paarse hei, de rustieke knuppelbruggen, de schilderachtige knotwilgen langs de molenbeek en de roerloze hengelaars aan de oever van het kanaal; het was alsof je zou moeten kiezen tussen de eerste scheppingsdag en de gezegende, geheiligde zevende dag’. Ruyslinck houdt nogal
veel van scherpe kontrastwerkingen, bij voorbeeld tussen de armoede en de lukse, tussen de kerkelijke strukturen en de echte religieuze bewogenheid, tussen de heersers en de verdrukten. Ik wil het bestaan van die tegenstellingen niet ontkennen, maar in de symboliek van een roman is zo'n denkstruktuur toch al te mager. De maatschappelijke werkelijkheid is veel ingewikkelder en dat geldt ook voor de menselijke gedragingen.
Wanneer de auteur een priester tot hoofdfiguur neemt, dan verwacht je dat de religieuze problematiek bij de behandeling van het maatschappelijk gegeven het zwaarste doorweegt. Hoe staat Ruyslinck daartegenover? Uiteraard zeer positief en zonder enig vooroordeel. Maar het gaat hier over de diepte en het gehalte van de religieuze ervaring. Misschien stelt padre Gustavo zich geen zware problemen en behoort hij tot het type van geestelijken die met een bewonderenswaardige rust, al goed doend, zegenend en zalvend, tot aan de uiterste grens van de geloofwaardigheid van hun naïeviteit, blijven rondgaan tussen de armen en noodlijdenden van deze wereld. Dat beeld blijft er bij mij van hem over. En dat zelfs zo'n man op sommige ogenblikken werkelijk twijfelt aan zijn zending, is volkomen begrijpelijk: ‘Gods wegen, zowel de modderige en onbegaanbare als de brede geplaveide boulevards, schenen altijd en altijd weer naar éénzelfde punt te leiden: de twijfel’ (p. 39). Maar het is niet voldoende in enkele zinnen die twijfel gewoon te rapporteren, ik wil daar de menselijke diepte van zien en eventueel zelfs een antwoord op de fundamentele vraag of het wel zin heeft in de soms uitzichtloze situatie van padre Gustavo te blijven geloven in de bestaansreden zelf van de godsdienst, vooral wanneer je merkt dat de hiërarchie zelf, bij monde van de bisschop, niet aarzelt het groene hout weg te werpen in het vuur op de politieke vuilnishoop. Er zijn ook vele (Vlaamse) priesters, die uit het moederland getrokken zijn en die het door hun religieuse twijfels ook in de ontwikkelingslanden niet konden bolwerken. Nogmaals, ik vind het een mooi getuigenis van Ruyslinck dat hij juist een priester getroffen heeft en hem ook in die zin uitgebeeld heeft, die rusteloos maar niet fundamenteel ongerust het lijden in de wereld onverschrokken tegemoet gaat. Als dat ook de visie van de auteur is, als humanist dan, op het leven van zijn hoofdpersonage, dan had ik
graag dit standpunt met meer reliëf naar voren zien komen. Het orgelpunt dat Ruyslinck plaatst achter het leven van padre Gustavo, nadat hij in een soort bordeel in de val gelopen was van de knappe joernaliste Gilda Ortiz en door de politie werd aangehouden, lijkt me nogal burlesk en romanesk. De krachtigste figuren uit het boek zijn, ook al blijven ze in de schaduw of treden ze slechts soms uit de duisternis van hun lot naar voren, zijn de autochtonen zelf, een Mendoza, de ongelukkige verschoppeling en