Ons Erfdeel. Jaargang 16
(1973)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermdWaarom komt er geen ernstig gesprek los over Jef Geeraerts?Gangreen 2 brengt het vrijwel rechtlijnige verhaal van Geeraerts' wedervaren in wat destijds Belgisch-Kongo heette. Het boek begint op 20 april 1959 en eindigt op 16 maart 1960. Die periode had de auteur in Gangreen1 overgeslagen. Uitleg werd daarover niet gegeven. Wel liet de auteur vermoeden dat hij ervoor terugschrok de gebeurtenissen uit die tijdspanne publiek te maken. De gebeurtenissen die in Gangreen 2 staan, vertrouw je inderdaad slechts aan het papier toe, wanneer je ze voor jezelf enigszins verwerkt hebt. De onverbloemde uitstalling van gepleegd geweld op negers en tussen de negers onderling is niet van aard om bij de lezer simpatie te wekken voor de held-moordenaar. Anderen worden misschien juist aangetrokken door de dierlijke moordpartijen en de seksuele uitspattingen. Wat roept deze man ter verontschuldiging in? Kan hij zich wel vrij maken van schuld? Hij opereerde toch als militair in bevolen dienst! In Gangreen 2 gaat het niet om schuld of boete, maar wel om de brutale historische werkelijkheid dat het Beest in de mens op geregelde tijdstippen als een fataliteit toeslaat. De dokumenten over de afslachting van Oradour, My Lai en Stanleystad, die achteraan in het boek afgedrukt staan, hebben niet de bedoeling de daders van schuld vrij te pleiten door te zeggen dat er overal in de wereld gemoord en zinloos gefolterd wordt. Integendeel, zij bevestigen dat de gruwelen die in de strijd tussen de Lulua's en de Baluba's plaats hadden en die de Speciale Mobiele Compagnie op de inlanders uitvoerde, geen toevallige uitbarstingen van kollektieve wraak en woede waren, maar dat zij op huiverachtige wijze laten zien met welk een systematische nauwkeurigheid het Monster-mens zich kan openbaren. Geeraerts heeft hierbij geenszins het inzicht dit soort bedenkelijke heldendom te verdedigen. Hij stelt alleen maar vast, met een mengeling van intellektuele koelheid en koortsige schrijfdrift. Hij ‘registreert machinaal’, zelfs de vreselijkste dingen. Hij getuigt en neemt afstand. Een ander hoofdgegeven uit Gangreen 2 is de passie voor My, een vrouw die de kracht van de erotische vervoering ervaart als een tweede geboorte. De haast biologische metamorfose waartoe zij door de held gebracht wordt, betekent voor haar de totale bevrijding. De geslachtbetrekkingen, zoals Geeraerts die beschrijft, horen thuis in een sfeer van geweld, hoezeer ze ook als intermezzo's van vertedering afwisselen met de scènes van brutaliteit. De associaties tussen seks en wapens grijpen wel naar een diepere beleving waar leven en dood door de kracht zelf van de erotiek in elkaar vloeien, zoals op het hoogtepunt zelf van de geslachtsdaad.
De stijl van het boek is niet te beschouwen als een zuiver literair element. Vooreerst heeft Geeraerts zijn belevenissen doelbewust in een literaire vorm gegoten, waardoor hij te kennen geeft dat het schrijven op zichzelf voor hem onmisbaar is: het zich zuiveren van het verleden, niet in een soort opwelling van een onhoudbaar schuldbesef, | |
[pagina 101]
| |
maar door een strak volgehouden poging tot klaar denken over het menselijk bestaan. Dit denken funktioneert maar inzoverre het gedreven wordt door een stelselmatige bewustwording van het eigen verleden. In die zin is dit denken, waarvoor in de felheid van de aktie geen plaats is, een zelfoverwinning. Hier is geen sprake van verdoezeling of poëtizering van het verleden, maar van de nauwkeurige weergave van het avontuur. De grote krachttoer van Jef Geeraerts als stylist is dat hij als een regelmatige op volle toeren draaiende motor, volgens een volkomen harmonisch taalritme, de meest ekstreme ervaringen en situaties helder beheerst en toch in al hun felheid of zachtheid weergeeft. Waarschijnlijk wordt dit samengaan van koncentratie en vaart in de hand gewerkt door het feit dat in Geeraerts' wereld geen plaats is voor intellektuele gekompliceerdheid. Nergens lijkt deze man geremd. Wanneer Geeraerts de verhaalvorm verkiest en bij voorbeeld niet de dokumentaire roman (zoals hij wel doet voor Oradour of Stanleystad), dan is het omdat hij zijn persoonlijke betrokkenheid op de gebeurtenissen zo rechtstreeks mogelijk wil meedelen. Bewijzen wil hij niet. Dat doet hij alleen aan het slot van het boek, maar dat is voor hem persoonlijk niet essentieel. Oradour is alleen maar belangrijk als argument achteraf. De hele wereld van Geeraerts is opgebouwd vanuit een centraal staand ik, dat door een beperkt aantal relaties, waarin de vrouw een kapitale rol speelt, om zich heen ruimte poogt te scheppen. Door de hevigheid van de ervaringen met de anderen, krijgt dit ik een haast absoluut karakter en komt het in verzet tegen alles, wat het bestaan beperkt en tot de alledaagse levenloze sleur herleidt. Vandaar het bijna lichamelijk protest en de agressiviteit tegen het schijnleven van de administratie, tegen de militaire hiërarchie die in Gangreen 2 verpersoonlijkt wordt in kolonel P., de gewezen opperbevelhebber van de basis van Kamina. Het besef van dit leugenachtige, korrupte, d.w.z. levensonechte bestaan, vervult Geeraerts met een bijna grenzeloze weemoed: ‘Veel vroeger, nog in België, waar ik mij doorlopend verzette tegen een kultuur, die me toen reeds hol, leugenachtig en vervelend leek, had ik vaak buien van Grenzeloze Weemoed gehad, dan liep ik hele dagen zwijgend rond, bleef tijdens zomerse regendagen gewoon in mijn bed liggen, verlangde naar honderd hijgende vrouwenlichamen, monden, borsten, geuren, ach al het onbestemde van de wereld, en ik walgde van het bedrijvige, absurde gedoe der volwassenen...’ My en Mbala uit Gangreen 1 zijn als mytische gestalten niet te begrijpen zonder dit verhevigd verlangen van een ik dat zich gevangen voelt binnen de eigen grenzen van het bestaan dat door dood en aftakeling bedreigd wordt en zich volledig tracht te realizeren in hoogtepunten van liefde en geweld, waar de dood synoniem is met het verabsoluteerde leven dat door de dijken van het geordende maatschappelijke bestaan breekt. Figuren die meer op de achtergrond blijven zijn sergeant-majaar Mwembu en de chauffeur van de kompagniekommandant, Lisangi. Zij liggen buiten het onmiddellijke relatieveld van Geeraerts en bestaan buiten hem om. Hij heeft ze niet ‘gemaakt’, zoals hij met My deed. Zij is immers een stuk van de mytische werkelijkheid geworden waarin haar partner leeft. Dat geldt niet voor Mwembu of Lisangi, die wel door een grote solidariteit in de aktie en vooral door hun kunde en trouw tot in de dood met hun luitenant verbonden zijn. Geeraerts is voor mij een belangrijk schrijver omdat hij in de onmenselijke gruwel van het bestaan, het kontakt met de mens niet verliest. Een laatste fundamentele relatie met de wereld is de natuur, die in Gangreen 2 minder dan in de vorige boeken op de voorgrond komt, maar die toch overal aanwezig is. Het gaat in de eerste plaats om de tropische natuur. Veel dieper nog is zij de schoot van leven en dood, een vruchtbare vrouw. In die vizie is zij niet los te trekken van de andere gegevens van het verhaal. Het wereldbeeld van Geeraerts wordt beheerst door de fundamentele krachten die op aarde werkzaam zijn, de dood en het leven. Het is geen toeval dat juist die oergegevens uitgespeeld worden tegen een maatschappij en een sociaal-ekonomisch bestel dat het bestaan van die krachten bij het individu miskent en er daarom ook zo goedkoop mee omspringt wanneer het erom gaat de gevestigde orde ten koste van veel leed in stand te houden. Die gedachte en dat protest vormen het sociaal aspekt van Geeraerts' vitalisme dat anarchisme heet. Is het werk van Geeraerts racistisch en fascistisch? Die vraag rees al bij de publikatie van Gangreen 1 en werd opnieuw gesteld naar aanleiding van de Zevende brief rondom liefde en dood, gericht tot Pol Le Roy toen die in het Nieuw vlaams Tijdschrift verscheen. Redaktielid Achilles Mussche was het met die publikatie niet eens en nam ontslag uit de redaktieGa naar eind(1). In die brief staat Geeraerts meer dan begrijpend tegenover het | |
[pagina 102]
| |
Vlaamse standpunt van Pol Le Roy. Hij is er ook van overtuigd dat de S.S.-mentaliteit in de Belgische repressie aanwezig was: ‘ieder volk ter wereld is tot de meest abjecte uitingen van sadisme in staat, op voorwaarde dat zekere historische omstandigheden voorhanden zijn, en het is alleen door de toevallige afwezigheid van deze omstandigheden dat een massamoord op de Vlamingen niet kon doorgaan, dit land moet wel zwaar besmet zijn, even zwaar als de S.S.-moordenaars die lgnatiaans-onverzettelijke bevelen gehoorzaamden, en zij leven nog en ook de meeste Belgische beulen en die gedachte is verschrikkelijk omdat een enorme hoeveelheid haat en wreedheid ergens gestockeerd ligt achter het laffe masker van een welvaartstaat’ (kursief van Geeraerts). Vooral in Nederland nemen velen aanstoot aan het geweld om het geweld gepleegd op weerloze zwarten, waarbij de blanke zich ontpopt als een onverwinnelijke supermens. Ook de sfeer van geweld en dierlijke uitleving van seksuele driften wordt fascistisch genoemd. Een andere fascistische trek zou de in die kontekst geuite onvrede met de lauwe burgerlijkheid van onze welvaartmaatschappij zijn, waartegen Geeraerts reageert met een heldendom dat eerder thuishoort in een wereld van macht en strijd dan in een beschaving die door de eerbied voor de menselijke waarden zou moeten beheerst worden. Voeg dan daarbij het nationalistisch element dat Pol Le Roy, volgens de Brief, in de schrijver wakker riep, dan zijn de meeste gegevens aanwezig om Geeraerts' moraal fascistisch te noemen. Naar mijn aanvoelen is Geeraerts zich duidelijk bewust van de fascistische strekkingen die in onze samenleving aan het werk zijn. Zijn werk is een onverbloemde weergave van de gevaren die de samenleving bedreigen. Vandaar Geeraerts' agressiviteit tegen het onnatuurlijke, het lauwe, het gebrek aan avontuur, het bevrijdende in de westerse maatschappij. Dat zijn juist de historische omstandigheden die een uitstekende kweekbodem vormen voor een fascistische ideologie. Het hele schrijverschap van Geeraerts is uitgegroeid tot een sterk emotionele aanklacht, die natuurlijk aangescherpt wordt door de persoonlijke onrust en door de gedrevenheid van de schrijver zelf. Vooral Gangreen 1 en Gangreen 2 lichten een sluier op over Belgische en Vlaamse toestanden die het niet meer mogelijk maken op een eenzijdige wijze de gruwelen in de wereld van ons af te stoten met het ekskuus dat wij daarmee niets te maken hebben. De funktie van Geeraerts' boeken bestaat hierin dat de bekende ‘Schuldfrage’ over de Belgische koloniale periode en zelfs over de naoorlogse jaren nu ook in ons eigen land duidelijk gesteld wordt. Waarom komt over die kwestie geen ernstige diskussie los? Wie leest dan al die boeken van Geeraerts en hoe worden ze gelezen? Zijn ze alleen maar een prikkeling voor de zinnen en voer voor een ziekelijke zucht naar sensatie? Eugène van ltterbeek |
|